Maandelijks archief: maart 2020

4321 of Het wendbare lot

Toen ik 5 was kreeg ik geelzucht. Als ik dat twee maanden later had gekregen was ik de eerste vijfjarige zwemdiplomabezitter van het Sportfondsenbad in Schiedam geweest. Zou de trots erop mijn leven hebben veranderd?
Op mijn 14e kreeg ik wat met een Annie uit Maassluis. Wat zou er zijn gebeurd als Annie niet uit zo’n fanatiek gospelzingend geloofuitdragend gezin was gekomen, dat me na één bezoek aan haar ouderlijk huis liet vluchten?
Op mijn zestiende moest er een vervolgopleiding worden gekozen. Mijn familie vond me (en ik ook wel een beetje) in de wieg gelegd voor wiskundeleraar. Als ik in Delft ging studeren hoefde ik ook zo jong het huis niet uit tenminste. Nou ben ik een geboren twijfelaar. Maar iemand die zichzelf hoort denken en zich afvraagt ‘hoezo, is dat wel zo?’ Is ook niet makkelijk te overtuigen door een ander. Een twijfelaar is zomaar geen volger. Ik koos voor Amsterdam. Had ik Delft gekozen, was ik niet met de sociale wetenschappen in aanraking gekomen en had ik nooit eenvoudig kunnen omzwaaien, was ik nooit socioloog geworden dus. Was ik inderdaad waarschijnlijk voor de klas beland en daarmee wellicht ‘on the highway of regret’ (tekst Dylan). Welk leven bleef zo voor me afgesloten?
Op mijn 23ste kreeg ik de uitnodiging om mee te gaan naar Ivoorkust om daar een organisatie-advies-kantoor op te zetten. Ik koos ervoor om braaf af te studeren en dat avontuur aan me voorbij te laten gaan. Welk leven heb ik daardoor niet geleefd?

Paul Auster schreef 4321. Een boek over een Joodse jongen met een Schotse naam in de buurt van New York. Zijn opa op 1 januari 1900 aankomend op Ellis Eiland, werd naar zijn naam gevraagd. Men had hem aangeraden om Rockefeller te zeggen, maar dat ontschoot hem van de zenuwen en hij mompelde: “Ich hab es Fergossen” , waarop de ambtenaar hem inschreef als Ichabod Ferguson. De eerste toevalligheid was geboren. Auster laat vier parallelle romans ontstaan. Door conflicten tussen zijn vader en diens broers, doordat Archie als jochie uit een boom valt, door onweer, verliefdheden die al dan niet worden beantwoord… toevalligheden die in hoofdstuk 1.1 wel en in hoofdstuk 1.2 niet voorkomen. Zo ontstaan 4 uiteindelijk nogal verschillende Archies. Het laat je nadenken over de scenario’s die in jouw leven als lezer wel of niet actueel hadden kunnen worden. En in welke mate ze je hebt kunnen overdenken of juist niet, omdat ze je overkomen als een verkeersongeluk of een toevallige ontmoeting. Het is ff werk, bijna 1000 dichtbedrukte bladzijden, maar het is een groot cadeau.

Wat minstens zo spannend is, Archie werd geboren in maart 1947, een jaar later dan ik dus, en werd dus puber rond 1960 en student in de jaren 60. Ik was een kind dat kranten las en volop meeleefde met de wereld, maar mijn leven werd er nauwelijks door beïnvloed. Alle 4 Archies maakten de moord op Kennedy en Martin Luther King mee, waren toeschouwer van rassenrellen, hadden vrienden in het studentenverzet, zagen het onrecht en de vernielingen, kregen de klappen van de oproerpolitie, de Archies hadden reden om bang te zijn voor de Vietnamoorlog, omdat ze het risico liepen te worden opgeroepen. De jaren 60 hadden in Europa nogal wat om het lijf, in de VS wat meer. En die impact is groot als je tussen de 13 en de 20 bent. Auster schrijft het zo indringend op dat ook die belevenissen weer hun eigen Amsterdamse schaduwen opriepen, met het huwelijk van Beatrix, de Maagdenhuisbezetting, de idiote discussie onder de sociologiestudenten…. ik kreeg meer mee van de maanwandeling en Woodstock dan Archie, maar toch

… al met al een heerlijke leeservaring in tijden van Corona

Gender en de illusie van een natuurlijke orde

Als kind kende ik geen getrouwde vrouwen met een betaalde baan, behalve de echtgenotes van winkeliers. De vrouwen in mijn omgeving die werkten waren ongehuwd, dat was de natuurlijke orde der dingen. Totdat er twee dingen gebeurden. Een hele lieve juffrouw op school nam afscheid. “Waarom juf?” vroegen we. “Nou gewoon, vrouwen die trouwen mogen niet meer voor de klas”, zei ze. Ze was ontslagen. Een paar weken later preekte de dominee over de gelijkenis met de talenten. En toen we thuis waren vroeg ik mij af of dat verhaal van Jezus alleen voor mannen gold. Nee, want tante Jo was toch ook maar mooi cheffin geworden. Ja, maar die is niet getrouwd. Net als priesters geen vrouw mogen hebben, mogen schooljuffrouwen geen man? Nee. In 1970 werd mijn kersverse echtgenote nog door het schoolbestuur ontslagen omdat ze met mij trouwde.

Dit verhaal kwam weer bij me boven toen ik in een training werd gevraagd naar mijn beelden over gender. In het kader van de valkuilen op de weg van de menselijke verhoudingen zijn je beelden over wie je bent, in mijn geval als man, een niet onbelangrijke bron van misverstanden. Maar mijn begrip van het woord ‘gender’ beperkte zich op dat moment tot geslacht en seksuele voorkeur. En daar was de natuurlijke orde der dingen simpel. Ik ben een jongetje, heb nooit iets anders willen wezen, jongetjes doen me seksueel niks, sterker nog, ik kan me niet voorstellen dat er mensen zijn die mannen ‘woest aantrekkelijk’ vinden, in ieder geval mij niet. Ik val dus op vrouwen. Maar dat bedoelden ze niet. Het ging om het soort man, wat is je voorbeeld voor een in jouw ogen typisch mannelijke man. Welke rol had je vader in het gezin, je opa, eventuele oudere broers. Hoe was de relatie tot vrouwen? Wat is in jouw ogen een ideale relatie met een vrouw.

Moeilijke vragen. Dat is een verwarrend thema. En ik had in eerste instantie ook niet veel antwoord. Omdat er sinds het vertrek van die juffrouw steeds meer dingen onlogisch, oneerlijk en tegenstrijdig werden. Behalve dat met sekse en seks, was er geen, of steeds minder, natuurlijke orde der dingen meer. En als ik de jonge zoekende en onzekere mensen in mijn omgeving zie die in dit “natuurlijke malletje” hun draai niet kunnen vinden, (Splinter Chabot schreef er zelfs een boek over) heb ik daarmee flink mazzel gehad.  Ik heb als kind wel een fascinatie gehad met helden, krachtpatsers en vechtersbazen, maar alleen in boeken en later films. De boeken en films die me vanaf mijn 17e boeiden werden door andere mannen bevolkt. In de praktijk vond ik de stoere mannetjes dom en eng. Mannen werkten, maar vaak met tegenzin. Vrouwen deden het huishouden, maar vaak met nog meer tegenzin. Mannen gingen vaak over het geld, over wat “kon” gezien de portemonnaies, vrouwen vaak over de rest. De meeste mannen die ik kende hadden thuis weinig of niets in te brengen. Ze mochten nee zeggen, als ze dachten dat dat verstandig was waarna een periode volgde waarin ze verleid, gechanteerd, met grote volharding bestookt werden tot ze zwichtten. Vrouwen hadden door de week overdag tijd om met elkaar dingen  te doen en vriendschap te beleven, mannen alleen in hun  schaarse vrije tijd (mijn vader werkte nog 48 uur per week en ook op zaterdagmorgen dus als ambtenaar). Mijn opa ging vissen, mijn vader fietsen en wandelen, ging lezen en muziek maken. Buurmannen gingen naar de kroeg een biljartje leggen en naar het voetballen. Echtgenoten deden door de bank genomen in mijn waarneming maar weinig samen. Maar was dat een natuurlijke orde? Hebben dat soort situaties ooit mijn idealen beïnvloed? Ja gedeeltelijk wel. Ook ik vond toen ik 20 was dat het niet nodig moest zijn dat mijn vrouw werkte en dat ik financieel voor mijn gezin moest kunnen zorgen, maar ook dat “ideaal” loste in het bijzijn van wat meer feministische studentes  al snel grotendeels op. Kortom, er was iets gezaaid door de natuurlijke orde der dingen en door dominees en onderwijzers dat er wel bleef, sluimerend, als bron van een soort verantwoordelijkheidsgevoel, maar dat werd geen helder ideaalbeeld.  Niet iets dat “drijft” en een natuurlijke bron voor een bepaald soort gedrag is.

ik blijk iets grappigs te hebben gemist als ik de kranten en sociale media moet geloven, namelijk de VPRO heeft op vrouwendag een film uitgezonden over mannen die het gevoel hebben dat de feminisering van de samenleving hen beperkt en beknot in hun ‘manzijn’. Ik kan me daar van alles bij voorstellen, vooral voor een soort mannen, die worden gedreven door de gedachte dat er privileges voor mannen zijn die tot de natuurlijke orde der dingen behoren. Zoals meer betaald krijgen voor hetzelfde werk, dat er mannenberoepen (die steeds vaker worden overgenomen door machines en robots?) zijn en vrouwenberoepen. Die denken dat mannen vaker een natuurlijke aanleg hebben voor ‘leiden’. Maar, misschien nog wel fundamenteler, ik heb het niet gezien, heeft het iets te maken met liefdesrelaties. Volgens veel mannen (en vrouwen?) moet de man de vrouw “winnen” daarbij is de vrouw de beslissende partij,  even, als ze daarna maar trouw en onderdanig is. Maar een economisch zelfstandige vrouw blijft in die machtspositie van tijdens de balts, de man moet dan zijn best blijven doen om te bewijzen dat hij de moeite waard is. Dat hij zijn vrouw op handen draagt. En de baas worden met kracht en agressie is taboe.

In mijn ideaalbeeld heeft, voorzover ik het had,  ‘winnen, leiden, de baas zijn, competitie’, nooit een rol van betekenis gespeeld. De natuurlijke orde van mijn jeugd was eerder iets waartegen ik me wilde afzetten, en ‘wat dan wel?’ zou een kwestie van samen zoeken moeten worden. O ja, en ik heb altijd met grote passie gewerkt en er buitensporig veel tijd aan besteed en dat natuurlijk en normaal gevonden. Dat was nog zo’n oude natuurlijke orde-dingetje. Maar verder was het zoeken en dat bleek in 50 jaar huwelijk af en toe heidens lastig. En waarschijnlijk meer te maken hebbend met karakter dan met gender. Maar toch, zoiets moest het worden. Tijdens de training was voor zoveel nuance geen tijd toen. Maar op vrouwendag komt dit thema af en toe weer boven.