Geheugen, verhalen, zelfbeeld, werkelijkheid

Van de week was ik weer eens in een sporthal. Mijn kleinzoon had een basketbal-toernooitje.
Het was niet zo sterk als in de gymzaal. De geur van zweet, touwen, de matten.

Dertien. Bij het vormen van teams zou ik niet worden gekozen maar toebedeeld. Een nooit helemaal wennende mengeling van berusting, jaloezie, zelfmedelijden en soms haat. Voelbaar onder mijn maag. Dat het mede te verklaren viel uit 1á2 jaar jonger zijn dan de rest hielp niet bij de steekjes op darmniveau.
Ouderwetse macho-gymleraar. Die de kneuzen alleen hielp niet al te hard te vallen bij de toestellen. Hij drilde de sterken en de taaien. De “jochies met alleen een hoofd” …. moesten mee, puffend, soms half ziek na een half uur rondjes om het veld. Minachting in zijn ogen.

Dromen, een soort uittreding, waarin ik even boven mijn hoofd zweefde en mijzelf in dat perspectief zag: een groot hoofd en armen en benen die in de verte steeds dunner werden, slapper, breekbaar.

Lotgenoten, Theo en Arie, we praatten er nooit over, over hoe het was om nooit gekozen te worden maar toegedeeld. Een soort onuitgesproken weten…. nee dat kan niet, die zaten toen niet bij mij op school….

De kleinzoon had twee van de drie wedstrijden verloren en kletste op de bank met zijn vriendjes toen ik weer uit de uiteenspattende zeepbel stapte. Ik had hem wel zien spelen, maar zat in drie werkelijkheden tegelijk, de zijne, die van de geur en die van Arie en Theo.

Ik zit op de grond. Blokken. Motorfietsje met een zijwieltje, dat rondjes rijdt als je het opwindt. Doodse stilte. Zus heeft net drama gemaakt. De deur slaat nog steeds hoorbaar achter haar dicht. Mijn vader mompelt iets als arm kind. Moeder bevriest. Vader gaat wandelen. Ik zing over twee motten in een oude jas. Bang. Steken in mijn darmen. Moeder glimlacht….. Nee dat kan niet. Toen mijn zus puberde was ik veel ouder en speelde ik niet met blokken en dat motorfietsje.

Wie ben je? Wie verzint je? Stel je voor dat je bent die uit dit soort herinneringen boven komt. Niet kloppende herinneringen. Met verhaspelde tijd en plaatsen, verhaspeld publiek en lotgenoten. Stel je voor…

Marcel Möhring gaat in een soort biografisch essay dat De hele wereld heet op zoek naar herinneringen en ontrafelt langs die weg als een archeoloog zijn weg naar het schrijver-schap, of nee hij is niet de archeoloog, hij is de vindplaats, of nee, is er een Dritte im Bunde, die hem in staat stelt zich te zien alsof hij een ander is, die pas echt wordt als een verhaal ontstaat……?

Herinneringen, als een schrijver in een eerste zin, een tijd aangeeft, bijvoorbeeld “ het was dat jaar op 14 juni ‘s middags al 32 graden”, heeft hij voor de lezer al iets gegeven dat die simpele feiten ruim ontstijgt. Een herinnering van de lezer aan een warme zomerdag. En dag op een plaats, een dag met context…. De ene lezer werkte, de tweede kreeg op dat moment haar eerste kind en de derde droomde in een tuinstoel. Op dat moment stap je als lezer een verhaal in, waarin je met al je subjectiviteit, je emoties, je angsten, je nieuwsgierigheid deelnemer blijft als het boeiend genoeg wordt verteld. Wat is het verschil met het echte leven? Zit je dan ook als een lezer in het verhaal over een hoofdpersoon die je ook zelf bent? En als het verhaal al gedeeltelijk fictie is, met blurred facts…. en de lezerscontext van een soort “nu” die verwarde beelden uit je jeugd (en andere vormende ervaringen) verder vervormt….. wie ben je dan… in gecombineerde plaatsen, meerdere momenten tegelijk en met verschillende contexten en die verschillende betekenissen geven aan wat je deed, overkwam en doorwerken in het nu?
de vraag van Mak, kan je geschiedenis zien op het moment zelf? Of heb je daarvoor later die vreemde mengeling van feitjes en door geheugens verleende betekenissen nodig? Wordt geschiedenis daardoor ooit meer dan een boel fictie gelardeerd met feitjes en namen die voor alle lezers een eigen context zijn?

Wanneer kan je dan ontdekken wie je werkelijk bent? Is de man die leiding ging geven dezelfde als het niet gekozen berustende jongetje? Of zit ik inmíddels in een ander boek ? Of moet ik nog een verhaal verzinnen dat die metamorfose verklaart? Want uitleggen kan alleen met een verhaal, een verhaal dat logischer en meer “sluitend” zal zijn dan de werkelijkheid vermoedelijk was. Die chaotischer is, meer van toevalligheden aan elkaar hangt, waar succes en falen van meer afhankelijk zijn dan van schrijver en hoofdrolspeler… waar daden meer onvoorziene dan voorziene gevolgen hebben. Die werkelijkheid…. Die lijkt op de verwarrende, nauwelijks samenhangende narratieve boeken van James Joyce, Ulysses en Dubliners bijvoorbeeld

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *