Opa’s vragen

Laatst kreeg ik van mijn buurvrouw die neerlandica is een correspondentie te zien met een andere neerlandicus over de vraag of de Jantje die eens pruimen zag hangen niet zo maar het zelfde Jantje zou kunnen zijn, die in den Haag woonde, zoon van een graaf was en met zijn handje wees. Ik dacht toen nog: daar heeft Heijermans al het antwoord op gegeven. Jantjes is meervoud. Ik moest ook direct aan Berend Botje denken. Een begrijpelijke associatie? Ja, met mijn opa in je leven wel.

Mijn opa was in meerdere opzichten een bijzonder mens. In de vierde klas op de lagere school, hij was tien dus, was hij zo consequent vervelend dat zijn meester hem met een stapel boeken op het hoofd een hersenschudding sloeg. Hij werd op zijn tiende bij de smid als leerling gestald. Op zijn dertigste was hij dokmeester bij Feyenoord, later de baas over vijf reparatiedokken bij Wilton Feyenoord en gaf hij leiding aan grote scheepsreparatieprojecten en duizenden mensen. Maar het vervelende boefje van tien zat op zijn tachtigste verjaardag nog steeds aan de oppervlakte. Hij plaagde voortdurend. Dacht anders dan de meeste mensen. Dacht bijna wetenschappelijk. Slikte niets voor zoete koek, had overal vragen bij.

Opa nam me vaak mee uit vissen of lange wandelingen. En dan, met zijn vier klassen lagere school en geslaagde loopbaan lichtelijk gereserveerd tegenover opleiding en wat kinderen dan leerden, vroeg hij me altijd naar wat ik deze week weer had geleerd op school. Vooral de liedjes. Berend Botje bijvoorbeeld? Stel je een conversatie voor die ongeveer als volgt loopt. Ik moet toen ongeveer de leeftijd hebben gehad waarop hij van school werd gehaald door zijn vader.

“En waar woonde die Botje dan?”
“ja, weet ik niet. Dat staat er niet bij”
“Maar hij ging met zijn bootje naar Zuidlaren. Waar ligt dat?”
Ja dat wist ik. we hadden Groningen en Drenthe net gehad bij aardrijkskunde. “Op de grens van Groningen en Drenthe aan het Zuidlaardermeer”. meldde ik trots.
“Juist, er viel dus iets te varen. Maar wat moestie dan in Zuidlaren?”
Weer moest ik het antwoord schuldig blijven. Ja natuurlijk lag het meer voor de hand om naar de stad Groningen of naar Assen te gaan, daar was meer te doen. Opa liet een stilte vallen.
“maar hoe kwam hij dan in Amerika met zijn bootje? Over de weg? Die eerst recht was en dan krom?” zei hij na een tijdje. Ik wist toen nog niet dat de stad Groningen ooit een open verbinding had naar de Waddenzee en een soort haven midden in de stad.
“vast via de kanalen die door de veenkoloniën liepen naar de stad en zo” zei ik.
“Ha dat begint erop te lijken” zei opa “Nou denk je zelf na”.

Of.
“Ik heb nog nooit gehoord van een markt waar ze alleen boter verkopen”. zei opa na één coupletje weverkes. “maar dat de meeste weverkes geen cent te makken hebben, dat klopt. Die verdienen niet zoveel.”
“Misschien is het een gedeelte van de markt waar de melkboeren staan?” opperde ik, wijs geworden dat ik zelf moest denken.
“Ja kan, maar waarom zou je het dan botermarkt noemen?” mijmerde opa. “En trouwens, wat zijn ‘xavieren’? Ze kochten er een pond van”.
“Nee, dat betekent ‘met zijn vieren’.”
”Onzin, je kan prima ‘met zijn vieren’ zingen daar in die regel, probeer maar”
Dat klopte. Toen we thuis waren gekomen vroeg opa aan oma of ze de volgende keer dat ze naar de markt ging eens een pond xavieren wou meenemen. hij wou wel eens weten hoe die smaakten. Oma maakte haar beroemde ‘hij-is-gek-wegwerp-gebaar’.

Ik vraag me nu ineens af of Berend Botje niet door dezelfde nieuwsgierigheid werd gedreven als opa, naar de botermarkt in Zuidlaren om te weten te komen hoe xavieren smaken? En blijken die dan uit Amerika te komen?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *