Soms vraag ik het me af, of ik lang genoeg had nagedacht toen, of gewoon alleen te optimistisch was, toen er dankzij van Mierlo een eind kwam aan 80 jaar regeren door de christelijke politiek. Nagedacht had ik zeker. Ik wist van alles over de verzuiling. Ik wist ook dat een samenleving stabiel blijft o.a. via de recruteringsmechanismen voor de leidinggevenden, de verantwoordelijken. En de verzuilde politieke partijen waren hèt recruteringsmechanisme. Waarom stond ik dan te juichen langs de zijlijn bij de ingrijpende veranderingen die in de jaren na den Uijl waren begonnen met de verstatelijking van het kerkelijke maatschappelijke middenveld en eindigden midden jaren 90 met het kabinet Kok, met paars? Ja, ok, er was iets van “bevrijding”. De maatschappij bleef in stand, echter toen voor mij liggend onder een patriarchale, betuttelende deken, met heel veel normatief gedoe over gedrag en remmende ethiek. Maar wat werd er daarna met het badwater weggegooid?
Later, was er nog een soort symposium, georganiseerd door mijn collega van Spijker met o.a. ook de Tilburgse bestuurskundige Pieter Tops over politici zonder Partij. Dat was voordat Pim Fortuijn in het kielzog van splijtzwam Jan Nagel opdook. Een van de recruteringsmechanismen zou wel eens te maken kunnen hebben met de media, constateerden we toen. Er werd bijna ter plekke een voorwaarde aan het profiel van de succesvolle politicus toegevoegd: men dient uitzonderlijk mediageniek te zijn en doorgetraind in het hanteren ervan. Het was alsof ik Pim, Trump en Baudet voelde aankomen. Al mijn haren overeind. Dit is de weg via het BNer worden naar de politiek. Van clowns als Jan Roos. Van Joling als lijstduwer naar Joling als… bah
in mijn blogje over de toekomst van de gemeente schreef ik dat het bestaan van levendige lokale politieke netwerken belangrijk is voor de samenleving. Ik zit nu al een tijdje op die zin te kauwen. Wat zijn dat? Waar vind ik die? Hoe ontstaan ze, wat voedt ze? Als het niet meer de “zuilen” zijn, en dus ook steeds minder de overblijfselen daarvan in de signatuur van politieke partijen, wat dan wel?
Politiek is in de eerste plaats “pacificatie”, zorgen dat we elkaar niet de hersens inslaan over dat wat we willen hebben, houden en krijgen. In de tweede plaats is het het mechanisme waarmee we met zijn allen bepalen waar het met ons, ons dorp, ons land, ons Europa naartoe moet, de olifant die Rutte niet in de kamer wil. Dat ontwikkelen van die visie vraagt dat je in contact bent met de samenleving en ziet wat leeft, speelt en belangrijk is. In de derde plaats gaat het om het aanpakken van problemen, dingen die op ons afkomen, wat we niet zelf hadden bedacht. Besturen dus (en dan kan een olifant soms wel even wat in de weg staan). En ten vierde, het gaat om het voorkomen dat de macht de machteloze schaadt, dus ook voorkomen dat de staat of de politiek de burger schaadt. We noemen dat de rechtsstaat. Wil je in de politiek succesvol opereren dan moet je dus zowel goed zijn in het pacificeren en compromissen sluiten, als vanuit visie kunnen opereren, als problemen kunnen aanpakken en de grenzen begrijpen van je eigen regelzucht. Dat kan niet iedereen zomaar, dat vraagt opleiding, ervaring, begeleiding. Daarvoor is organisatie nodig, binding, openstaan. Als politiek langs deze weg wordt “geleerd” krijgt een stad, een land, goede bestuurders. Sloop je dat gebouw, houd dan uw hart vast burgers….
Zo heeft politiek een voorkant en een achterkant. Een achterkant van degelijkheid, inhoudelijk spitwerk, sappelen, leren hoe de regels zijn, bestuderen van voorstellen en wetsontwerpen, erover praten met achterbannen en belangengroepen, maar ook leren verliezen of ontevreden zijn met compromissen. Gewetensnood, geduld. En een voorkant, waarin je leert met glimlach, getimede knikjes met het hoofd om je tekst te accentueren, de oneliners uit te spreken die de spindocters en woordvoerders hebben bedacht. Een voorkant die gaat over de media, om het voorkomen van gezichtsverlies, om teksten die kunnen verhullen dat je de pest in hebt. Dat is allemaal niet zo erg als het die achterkant is waar het om draait. Als het allemaal degelijk is, rechtsstatelijk, inhoudelijk doordacht. We zijn gewend geraakt aan etalages. Maar is dat nog wel zo als dat huis, die organisatie is verkruimeld? Wordt het dan langzamerhand niet steeds vaker, en mij veel te vaak, zo dat de voorkant bepalend wordt? Dat de slogan waarmee een ballonnetje wordt opgelaten later door de “achterkant” noodgedwongen als beleidstheorie richtinggevend wordt gemaakt aan wetgeving en maatregelen? Dat een woordvoerders-zin, bedacht om een bezuiniging goed te praten de doorwrochte en maatschappelijk gedragen visie vervangt?
ja wat is een politiek netwerk, hoe werkt het? Wat voedt het en houdt het in stand? We leven nu in een tijd waarin jongeren nog nauwelijks kranten lezen en tv kijken, social media hebben met influencers en in bubbels leven. Voor hen leven partijen nauwelijks. Issues wel, maar hoe lang leeft een issue en wat levert dat aan continuïteit in politieke netwerken en organisaties op? Dat maakt me schichtig als het gaat over functie 1 van de politiek: de pacificatie. We verketteren elkaar door de bubbels heen. Het maakt me nog schichtiger als het gaat om de rechtsstaat. Moslimhaat, Jodenhaat, minder Marokkanen, de uitholling, van de rechterlijke macht door moderne bedrijfsvoeringsideeën (een vonnis als produkt zien met een prijs). Waar vindt nog echte ideevorming plaats over hoe de rechtsstaat zich moet mee ontwikkelen met de mondiale veranderingen? Ik hou mijn hart vast als gladpraters zonder maatschappelijke ervaring en bedding bestuurders moeten worden.
Ik heb in de laatste twintig jaar van mijn werkzame bestaan in het openbaar bestuur die “voorkant” steeds dominanter zien worden. Tegenspel van ambtenaren bijvoorbeeld tegen een slecht idee van een bestuurder werd steeds vaker slecht ontvangen. Ik heb bestuurders onder een verkeerd begrepen idee dat “het primaat van de politiek” heet steeds arroganter en dominanter zien worden. Het primaat van de politiek gaat niet over de vraag of men de vierde macht wel voldoende in bedwang heeft, maar over het primaat van de Kamer in het toedelen en vaststellen van waarden, wetten en begrotingen. Voorbeeld: de VVD moest image van veiligheid, crimefighting en er bovenop zitten propageren. Men baarde twee monsters olv Rutte1 en Opstelten: een superministerie V&J dat te groot werd om nog bestuurd en gemanaged te kunnen worden en men centraliseerde daarbinnen ook nog eens de politie. We kennen de gevolgen, gevallen ministers en staatssecretarissen, een verkrampte en liegende top van het departement, uit de hand gelopen OR-feestjes, falende ICT-systemen all over the place, veel te veel geseponeerde zaken, een vastlopende justitiële keten, etc. Er is toen het allemaal werd opgezet flink tegen gewaarschuwd. Macht en tegenmacht verdwijnt als je alles onder een pet brengt. Maar ook de decentralisatie-operaties van een paar jaar geleden beginnen de gemeenten nu lelijk op te breken. Allemaal operaties waarbij de voorkant, en vooral ook de haast en de vluchtigheid van de voorkant, het won van de degelijkheid en rechtsstatelijkheid van de achterkant.
ik vraag me nog steeds af wie, wat moet organiseren en bedenken om weer maatschappelijke structuren te bouwen met voldoende robuustheid en weerbaarheid tegen de waan van de bubbel en de dag…. want, waarop dient redelijke, visionaire, daadkrachtige en rechtsstatelijke politiek anders te rusten? We hebben lang geloofd in de markt en de stuurbaarheid ervan. In media en transparantie. In de veerkracht van een beter opgeleide nieuwe generatie. In controle, preventie in datagestuurd profileren van burgers (met gemiddelden per categorie en protocollen), in mantra’s als de zelfredzame mens en de zorgzame samenleving. Ik zie dat allemaal vervluchtigen, klopt dat?
Of raken we verstrikt in de vertrumping?