Spiritualiteit — Niets

Els deed de deur open met een kat op haar arm. De Jehovagetuige op de stoep opende met ongeveer de volgende zin: “U houdt natuurlijk erg van uw kat en U denkt vast dat hij ook in de hemel komt. Nee. U misschien wel, als U de ware Jezus gaat volgen misschien”.
Later toen ik kippensoep stond klaar te maken realiseerde ik me dat ik over die kip/haan niet dacht in termen van, waar komt hij vandaan, waar gaat hij na de dood naartoe en wat betekent dat voor zijn leven? Kennelijk is het “logisch” om in zijn algemeenheid over de dood te denken als over een soort “niets”. Alleen over het eigen leven lukt dat niet.

Volgens mij is spiritualiteit de moed om de confrontatie aan te gaan met dat “niets”.
Zitten we voor onze geboorte in een of andere tussenvorm te wachten tot de tijd en onze gepredestineerde ouders zover zijn om ons te ontvangen? Of ontstaan we pas als de deling van de bevruchte eicel tot stand komt en is er daarvoor… niets….
Gaan we na de dood naar hemel of hel of een paradijs met maagden, worden verenigd met onze gestorven geliefden, is er een vagevuur, een tussenvorm, een parallel universum waar we voortleven, worden we beschermengelen van de nog levende geliefden, of is er …. niets… wat herinneringen van dierbaren, maar verder… niets…
Wat betekenen we zolang we leven? Hebben we een opdracht, karma? Moeten we als luiaards tot de mier gaan? Moeten we onze weg volgen en verantwoordelijkheid nemen? Of moeten we tot de mier gaan, wij ijdeltuiten, om te leren dat het individu niet telt in het leven van het volk? We zijn wat zo lang we er zijn maar we betekenen …. niets….
Zijn we God’s magnum opus, de top van de schepping, de rentmeester van God’s schepping? Of leven we als product van een toevallige evolutie op een onbeduidend planeetje dat rond een onbetekenend sterretje draait in een zonnestelseltje in een uithoek van het heelal en stellen we …. niets ….of daarom juist veel….. voor in het licht van en als kinderen van dat universum? Who do we think we are?

Ergens, zo rond het amfibie en het reptiel in de evolutie, is er iets ontstaan in het brein waar sturende informatie ligt opgeslagen over de relatie tussen het individu en zijn omgeving. Hoe groot we zijn en hoe snel, hoe ver we kunnen gooien en springen om een prooi te vangen. Wat groter en gevaarlijk is. Het is voor 99% onbewust, zowel de info als het gebruik ervan. Daardoor zien we de omgeving altijd in relatie tot onszelf en andersom. We kunnen ons niet wegdenken uit het verschijnsel “omgeving”. We zijn genetisch gebouwd om onszelf niet weg te kunnen denken. Als we ergens naar toe gaan komen we ergens vandaan en als we ergens vertrekken gaan we ergens naartoe. Dat “niets” dat zo logisch is als het gaat over het spirituele leven van dieren is niet te bevatten als het over onszelf gaat en voor erg veel mensen zelfs behoorlijk beangstigend. Ik blijf dat een mooie paradox vinden: wat we als het meest logisch zouden moeten zien, kunnen we niet denken en maakt ons bang. En we vinden dus voortdurend geloven uit om die angst weg te nemen en ons voortbestaan na de dood en de zin van het leven voor de dood te garanderen. In die zin is geloven het einde van de spiritualiteit zoals ik dat zie: je gaat de confrontatie met dat overweldigende, onvatbare niets uit de weg. Veel mensen die dichter bij de dood komen kunnen die confrontatie niet echt meer omzeilen en gaan twijfelen, voelen angsten, stellen zichzelf vragend gerust.  Wat ik vreemd vind is dat de vertegenwoordigers van “het geloof”, welk dan ook, vaak juist bij dat soort momenten aanwezig zijn, maar tegen de mensen om de oude stervende mens heen de geruststelling blijven brengen. De twijfel weghouden, de angst niet duiden, de nabestaanden niet helpen om hun eigen spirituele pad te gaan.

Veel mensen geloven niet meer en dat zou in mijn definitie van spiritualiteit grote kansen moeten scheppen voor een spiritueel leven. Maar, slechts weinig mensen nemen de tijd en de gelegenheid om zich met zichzelf te confronteren, laat staan met het niets. We zijn verknoopt met telefoon en tablet, zoeken voortdurend prikkels en erkenning…. Ik had de zee nodig, en later de Grand Canyon, en nog later de mededeling dat ik kanker had, al ben ik daar nu van gerepareerd. Om tijd te kunnen nemen, om nietig, nietsig, niets te kunnen worden. Om dat centrumpje in de hersenen waarin we onszelf altijd in onze omgeving zien te ontregelen en “open”  te kunnen raken.  En toch lukt dat nooit. Ik kom alleen af en toe in de buurt. En dan is er altijd zowel een soort drijvend zwelgen in een besef van eenheid met alles (we zijn dan in mijn visioen een soort tijd- en plaatsgebonden manifestatie van het universum en dat voel ik dan ook zo, en dat is “verre van Niets” maar juist bijna alles) als een pijnlijke leegte rond het middenrif waarin klinkt dat het allemaal voor niets was, niets heeft voorgesteld… Een soort pijn die vergelijkbaar is met wat je voelt als er pijn uit je jeugd langs komt, de zich herhalende onoplosbaarheden en oneerlijke momenten die zich ergens verankerd hebben. Ook dat is trouwens de moeite waard om af en toe bij stil te staan. Want die pijn kleurt later de liefde die je geeft en krijgt. Later meer….

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *