Maandelijks archief: oktober 2018

Drijven of verdrijven

Veel muziek is voor mij als behang. Het is er en beïnvloedt het leven niet. En dan bedoel ik niet alleen de liftmuzak, of de supermarkt-rock. Ook gewone pop-muziek doet dat (of beter, doet dat niet dus). Maar voor mij ook veel klassieke muziek. Mozart heeft een paar dingen gemaakt die me wel “wat doen” of zelfs veel, maar het meeste vind ik, net als Haydn en nog een paar van zulke op het irritante af behangmuziek.

De laatste tijd heb ik wat meer naar muziek geluisterd waar ik dan bijvoorbeeld “drijven” achter schreef, of ”gedachtenverdiepers”. Daar is veel van. Voorbeelden zijn stukken als de Canto Ostinato, of veel werk van Reich en Glass, of die Ola Gjeilo uit Noorwegen. Wat die muziek bij mij te weeg brengt is dat er veel dat stoort of afleidt verdwijnt en een soort “staat” ontstaat waarin mijn gedachten de vrije loop hebben, totdat ze zelfs ophouden. Het beïnvloedt niet wat ik denk, niet de stromen die gedachten volgen. Het is muziek die voor mij een ambiance schept om meer bewust te denken wat ik denk en hoe. Het is aangenaam. Maar als je me vraagt of ik het “mooi” vind, of ik het muzikaal geweldig vind, of het me ontroert of vergelijkbare vragen… Nee. Het spijt me. Daarvoor mist er iets. Wat?

Er is ook muziek die me raakt, bij de lurven grijpt, door elkaar schudt. Dat is muziek die me niet (beter) laat denken wat ik denk, nee, maar die juist wat ik denk verjaagt, het is muziek die mijn denken stuurt, mijn gevoelens stuurt, die beelden brengt, verhalen vertelt. Het gaat niet over “drijven”, maar over “verdrijven” en “openen”. Ik heb ooit al eerder beschreven hoe Miles Davis met l’ascenseur á l’échaffaud me overrompelde en een deur openzette naar een voor mij nieuwe laag pre-puberale Weltschmerz. Een deur die nooit meer is dichtgegaan. Er waren stukken in de Mattheus (Buss und Reu, Erbarme dich en het slotkoor) waardoor mijn vader altijd voor een week gelovig uit de kerk kwam en ik kan ook nog steeds die muziek niet horen zonder dat er een luikje opengaat naar een spiritueel leven. Dat geldt ook voor sommige stukken van Mozarts Requiem of van zijn Vesperae Solemnes. Maar dat geldt ook, maar anders, voor Ry Cooder’s Paris Texas, die, waarschijnlijk geholpen door Wim Wenders’ film, met een muzikaal palet een emotionele woestijn van liefde en onmacht schildert. Ik zie daar meer woestijn en meer dorst en pijn dan in Reich’s Desert Music, de ene erkend als “pop”, de ander als “kunst”. Tom Waits, bezingt de rauwheid van het leven, daklozen, dronkaards. Roger Waters, een nog bekommerder socialist dan ik, die met What God wants goed en kwaad schetst, of in amused to death uitlegt hoe buitenaardse archeologen eeuwen na ons zullen ontdekken dat deze soort op deze planeet zich heeft dood geamuseerd en uitgestorven is. Randy Newman, met zijn soms hartverscheurende teksten over liefde, God en menselijke onvolmaaktheid. Populaire muziek met een vreemd “kloppende” combinatie van tekst en muziek, met een kracht die aan kunst wordt toegeschreven.

Het hoeft voor mij dus niet klassiek te zijn en soms ook niet “mooi”. Maar de piano van de late Beethoven, de cello van Kodaly, die piano van Rachmaninov en Skriabin of Debussy, de cello van Dvorák… Wat ze doen… zonder woorden, schoonheid, ja, maar ik hoor soms ook een schreeuw, een vuist op tafel, zwevend onuitspreekbaar geluk vermengd met heimwee. Vier letzte Lieder van Richard Strauss, ik versta nooit woorden, maar ik hoor iets dat bijna “af” is, maar er naar verlangt om “af” te worden. Alsof er niets mooier is dan de onmogelijkheid van het vervulde heimwee, of van de volmaakte liefde, of van het begrijpen van het leven.
En er is muziek die op de overgang is tussen drijven en verdrijven. Pärt doet dat soms. De cantates van Bach soms. Waar dan plotseling, in bijna op de tekentafel ontworpen muziek, een golf onverwerkte emotie doorkomt. Dat je schrikt en naar lucht hapt.

Dat soort muziek, “verdrijvend en openend”, wil ik horen. Vaak. Er is nog veel dat op me wacht.

Levenscrisissen

Elk een beetje normaal leven, en dan bedoel ik een leven dat niet geteisterd wordt door rampen als ongeneeslijke ziekten, verlies van partners of kinderen, etc. kent een aantal moeilijke fasen, momenten waarop alles los lijkt te zitten: de puberteit, de overgang/midlifecrisis en de ouderdomscrisis.
Die crises worden in ieder geval getypeerd door een afwezigheid van voorspelbaarheid en vanzelfsprekendheid. En als je over van alles tegelijk plotseling diep moet gaan nadenken en je daar niet zomaar de vermogens, de begrippen en de ervaringskaders voor hebt wordt dat lijden.
En die crises hangen ook samen met wat er gebeurt in een aantal domeinen. Domeinen die ik soms als concentrische cirkels teken, soms als taartpunten, daar ben ik nog niet uit.
Het eerste domein is ego, zelf, lijf. In de puberteit verandert daar veel. Geslachtrijpheid, genderkeuze, verliefdheid waarin je jezelf kunt verliezen, bewustzijn van schoonheid, kritiek op of ontevredenheid met dat veranderende lijf, etc. Er ontstaat veel meer bewustzijn van en dus daarmee ook onzekerheid over identiteit.
Het tweede domein is je thuis. Je relatie met je ouders verandert fundamenteel, je maakt je los. Je wilt nooit zo worden zoals zij. En wie zijn zij eigenlijk dat ze denken dat ze voor je kunnen denken. Je thuis wordt van een veilige plek iets dat in ieder geval veel ambiguïteit oproept.
Het derde domein is het domein van het serieuze leven. De school in je puberteit, je werk later. School is stom. Leraren zijn stom, je vrienden en medeleerlingen hebben oordelen over je, waar wil je bij horen? Lukt het je om op de voor jou ideale school te komen? Kan je eigenlijk wel kiezen tussen die stomme vakkenpakketten? Hoe kleed je je dan?
Het vierde domein is het niet serieuze sociale leven. Heb je wel vrienden, zien de mensen die jij bewondert jou wel staan? Hoe gaat het eigenlijk met jou op sport, of pianoles?
Het vijfde domein heeft te maken met de grote wereld, de klimaatcrisis, de vluchtelingen, Rutte of Trump of Jesse, zijn er wel banen, is het wel eerlijk verdeeld?
Het zesde domein heeft te maken met zin of spiritualiteit. In mijn puberteit was dat een groot issue, me losmaken uit de benauwing van het gereformeerde leven en die malle onlogische dogma’s over het leven. Wat zijn de moderne vormen daarvan?
Het spannende van zo’n levenscrisis is dat in de periode die ermee gemoeid is (al gauw anderhalf jaar, soms langer) al die terreinen aan bod komen, vaak een aantal tegelijk, soms alle tegelijk.

De tweede crisis, de midlifecrisis (van de overgang blijf ik als man maar af), kent een vergelijkbare dijkbreuk waarbij alle domeinen onder water komen te staan. De leeftijdsfase van voor in de twintig tot rond de 45 is een periode die te maken heeft met “het maken”. You are in a way on top of things. Je maakt carrière, je sticht je gezin, misschien koop je een huis, een auto, je maakt die vakantie naar China, Cuba of de Grand Canyon. Je hebt ideeën die ze overnemen op je werk, je hebt de vrienden waarmee je naar het voetballen gaat, je kunt tegen drank en dus ga je als er een feest is nog gewoon uit je dak. Je weet op welke partij je moet stemmen of je bent er zelfs lid van. Je weet hoe het leven gaat en dan ineens… worden je ouders ziek en komen de kinderen in zo’n soort puberteit met spijbelen en blowen en verkeerde vriendjes, krijgt die ene klootzak op je werk de baan die jij wou. En dan blijkt dat je niet on top of things bent. Je dacht dat je het onder controle had, “maar controle blijkt een illusie” . De midlifecrisis is een crisis die te maken heeft met het besef dat je niks onder controle hebt, dat je zelfbeeld, je beeld over thuis en werk en vrienden niet kloppen. Je partij wil dingen die niet deugen. Jouw beeld van je zelf van een mens die zijn eigen ontwikkeling, zijn eigen leven onder controle heeft, de opvoeding van zijn kinderen op een rijtje heeft, klopt niet. Misschien ben je wel net zo’n lul als je vader geworden, die vader die nu trouwens aftakelt, voor je ogen van een eigenwijze lul verandert in een afhankelijke oude man… waarvan je houdt, maar heb je daar wel tijd voor, de vanzelfsprekendheid is weg, en jij als middelpunt van dat heelal dat die vanzelfsprekendheid onder controle had…. Jij moet in iets veranderen dat je nog niet kent en je angst inboezemt. En intussen zie je de minachtende blikken van je kinderen en dat collega’s je voorbij lopen… Je wordt te zwaar. Van twintig meter rennen al buiten adem….

De meeste mensen komen uit die crisis met een besef dat de wereld niet om hen draait, maar hoogstens om wat zij voor anderen kunnen betekenen. “Van ego naar alter” luidt het adagium. De ander is in control over haar eigen leven, niet jij als vader, echtgenoot of baas. Wat kan jij doen om dat leven beter … veel mensen leren dat succesvol en zijn daar midden vijftig op hun best in. En dan nadert het moment dat het leven in het tweede domein naar het einde loopt.
Over de senioritycrisis moet ik eigenlijk niet schrijven want het meeste zal nog wel moeten komen. Ja voor sommigen begint het als ze op hun werk merken dat ze al niet meer serieus worden genomen, als te traag worden gezien, als te behoudend, inflexibel en tegen veranderingen, niet meer mee kunnen in de digitale revolutie. Als ze het gevoel krijgen te worden gedoogd en dat anderen de dingen overnemen die tempo of kracht vragen.
Voor weer anderen begint het als het verval van het lijf hard aan de oppervlakte komt en er blijvende kwalen ontstaan. Of met het empty nest thuis. Als de kinderen uitvliegen naar het buitenland of andere steden en je je kleinkinderen nooit ziet.
Of het komt als je die droom over “reizen met zijn tweeën” niet kunt betalen of aankunt door de gezondheid. Of terugkijkt en je afvraagt waar je het allemaal voor hebt gedaan… als je ziet dat je niet meer begrijpt waar de politieke dynamiek toe leidt of als je je zorgen maakt over de wereld waarin je kleinkinderen moeten opgroeien. Maar ik vermoed…
… dat de grootste klap die mensen naar de senioriteitscrisis leidt het begrip “afhankelijkheid” zal zijn. Dat je niets meer bij te dragen hebt en jezelf niet meer redden kunt. “Overal” hulp voor nodig hebt. Dan stort het zelfbeeld in. Het tweede en vierde domein stroomt leeg, je vrienden overlijden. Werk, het derde domein, heb je niet meer, vrijwilligerswerk is niet meer mogelijk. Wat is dan nog “zin”? En O ja, er is nog een kleinigheid, het einde, de dood. Toen ik twintig was riep ik al: “Ik weet maar een ding zeker, en dat is dat ik dood zal gaan. De dood is de enige zekerheid in het leven”. Makkelijk, als die dood nog statistisch en qua ervaren aanwezigheid ver weg is. Geen realiteit is, behalve voor oude anderen. En dat ben je dan nu zelf. Geeft de dood het leven dan nog steeds zin en zekerheid? Het wordt steeds meer van een “intellectuele paradox” een soort “omvattende en daardoor ongrijpbare paradox”. Dingen zijn slecht te zien als ze te dichtbij komen.

De eerste twee crisissen ken ik uit ervaring. Ik zie het deels ook bij de jongere generatie om me heen. Het begin van de derde ook. Ik ben nog lang niet bij het dieptepunt. Maar ik heb genoeg oudere mensen om me heen om hem te kunnen ruiken. Mensen die hun partner verloren, die hun kinderen nauwelijks nog zien. Te weinig het huis uit komen, vereenzamen. Op de dood wachten. al dan niet verzoend.
Kortom, van de ontdekking van je “identiteit”, via de ontdekking van de illusie van “controle” naar de ontdekking van de “afhankelijkheid” en de onbegrijpelijkheid van het einde. Ik ben nu al bang van die afhankelijkheid. Dat wordt wat…
Klopt dat en is that what life is about?

Godsbeelden en verantwoordelijkheid

Ik krijg de laatste weken voortdurend dingen aangereikt die mij er aan herinneren dat ik als kind gelovig was. Als dat gebeurt en opvalt broeit er dus iets. Is er iets waar ik opnieuw over moet denken en verder mee moet komen. Wat? Weet ik nog niet. Goed en kwaad? Iets met zingeving?

Het begon met mijn referaatje over Randy Newman. Als je wat over Randy Newman wil vertellen kom je niet om zijn “Self-educated” atheïsme heen. Met bijvoorbeeld teksten uit God’s song als “How we laugh up here in heaven about the prayers you offer me” en ”You really need me, that’s why I love mankind”. Ik heb zijn standpunt toen samengevat met ‘Het is nogal aanmatigend om te denken dat wij als mens het magnum opus, het hoogste kunnen, van God zijn’. In zijn opera/musical Faust gaat hij nog stappen verder. Het stuk lijkt als al zijn werk vol met dubbele bodems te zitten. Zelf speelt hij in de opname ervan de duivel. In You can’t keep a good man down maakt hij de duivel erg menselijk: “Treat a man like dirt, pay him no respect for what he is: expect something dirty in return” en hij zweert “I’ll be back on top again, running things”. Hij speelt met goed en kwaad en maakt het kwaad erg menselijk en herkenbaar. Eigenlijk is de atheïst Newman dus meer bezig met het godsbeeld van de gelovige en de beelden over goed en kwaad van de gelovigen dan met God zelf. Concludeerde ik.

Daarna rolde Roger Waters (ex-Pink-Floyd) mijn leven weer eens in met What God wants (God gets). Ook hier. Een meneer die vindt dat hij op aarde is om je aan het denken te zetten over spiritualiteit en ethiek. Een man met een boodschap, maar met een verpakking die voor meer uitleg vatbaar is dan letterlijke teksten. Als “God wants peace, God wants war” een hele rij komt er achteraan, met seks en semtex, met van alles, het goede en het mooie vermengd met wat wij slecht vinden. Of hij meent wat hij zingt of alleen gelovigen een spiegel voorhoudt weet ik niet zeker. Maar de boodschap lijkt toch dat God zowel de harmonie en de orde heeft geschapen als de wanorde (mayhem), zowel de liefdevolle verbinding als de dodelijke wapens. Wat God wil, doet de mens niet teniet, maakt de mens niet ongedaan, of andersom alles wat er is, ook het angstaanjagende, het slechte blijkt niet door ons wezenlijk te veranderen te zijn en dus moet God het gewild hebben. What God got, he must have wanted. Hij zingt het niet, maar ik hoor het.

Ik had op de middelbare school een leraar die ons voorhield dat we in de duivel moesten geloven. Hij had als bioloog niet zo’n hoge pet op van het scheppingsverhaal. De evolutie bewees volgens hem dat de duivel aan het werk was. als het hoogtepunt van de evolutie op aarde een wezen was die de aarde en de natuur, alles wat aan hem vooraf ging, vernietigde. Als er iets van het scheppingsverhaal klopt was God op de zesde dag doodmoe en schiep hij iets mislukts dat hij aan de duivel overdeed en sindsdien “is het de zevende dag waarop hij rust”.

En dan hadden we van de week opeens (excusez moi) dat moordwijf uit Putten, Beatrice de Graaf, onze terrorisme-professor, die in het AD en bij Matthijs meldde dat God het kwaad had overwonnen en dat ze zonder haar geloof uit de bocht der ijdelheid zou zijn gevlogen. “Geloof is de bestaansgrond, het anker dat je datgene laat zeker weten dat niet te weten is. Het is dus een kategorie die buiten de wetenschap staat”, liet ze aan Matthijs weten die vroeg naar bewijs dat het kwaad verslagen was. Het leek er immers niet op. Nee, het lijkt er niet op.

En er was een gesprek ook, over wat er gebeurt in de wetenschap, met robot-techniek, met genetische manipulatie met van alles dat het mogelijk maakt om bij wijze van spreken een nieuw soort hybride en verbeterd mens te scheppen. Met alle ethische vragen van dien. Harari had het over Homo deus, een mens die qua scheppingsmogelijkheden God probeert te evenaren. Ik herinner me een fragment uit een tv-serie van Bas Heijne waarin hij duidelijk maakte dat “wat (wetenschappelijk en technisch) kan ook zal gebeuren”. Er was een mevrouw die vroeg: weet U waarom een hond zijn kloten likt? Omdat het kan!”. Pregnanter kan je bijna niet duidelijk maken dat goed en kwaad niet sturend en leidend zijn als laag over of onder de schepping, maar verbonden zijn aan onze verantwoordelijkheid voor wat we doen en kunnen, op elk moment.

Ik zat aan al die beelden te denken toen ik laatst weer door leeftijd en fysieke tegenslag moest nadenken over hoe ik mij tot het leven verhoud. Al de verhalen die ik hier boven kort weergeef en dus tekort doe, refereren aan een Godsbeeld dat ik maar even karakteriseer als lijkend op een ontwerper van een computergame die zo vriendelijk is geweest een wereld te ontwerpen waarin de doelstelling van het spel, en goed en kwaad logisch gerangschikt zijn. Of zo je wilt onlogisch. Maar gerangschikt en zo beschikt. “Voorbeschikt” zeiden de leermeesters uit mijn jeugd. En een mensbeeld dat daar mee worstelt en door die God moet worden geholpen en vergeven.
Als ik nou toch een referentie uit de muziek mag halen, ik zit dichter bij “All we are is dust in the wind”. Doelloos dwarrelend. We vinden ons doel, onze bestemming, in de manier waarop, en de plaats waar, we dwarrelen, we wandelen en handelen, en met wie we dat doen. We vinden onze ethiek niet in een wereldbeeld waarin goed en kwaad herkenbaar zijn en boven ons uitstijgend door een ontwerpende God zijn geformuleerd, maar in het doorleven van onze verantwoordelijkheid, voor onszelf, ons gedrag (ons dwarrelen, handelen en wandelen), voor de gevolgen van ons handelen en de “anderen” waarmee wat dat samen doen.

En of er wat na de dood is? Of, zoals de Japanse ouwetjes in Tokidoki uitlegden, er een “geest” is, die in steeds dezelfde groepjes terugkeert met zijn verwanten? Of er een ziel is die verantwoording aflegt over zijn leven en al of niet karma krijgt opgelegd? Of dat wat betekent voor mijn leven nu? Dat soort vragen zijn in mijn ogen altijd projecties geweest van een ego dat zich niet kan voorstellen dat het eindig is, dust in the wind.
Met het ouder worden neemt zowel de onzekerheid daarover toe als de overtuiging dat we het niet kunnen weten en de meeste beelden onzin zijn die zo maar waar kunnen worden zonder dat we dat aan onze nazaten nog kunnen uitleggen.
En wat me uit Tokidoki het scherpst bijbleef was de vraag naar de zin van het (nog) leven als je volledig afhankelijk bent geworden van familie en instanties. Niets anders kunt dan eten, ademen, jezelf vies maken en afhankelijk zijn. Niets anders bijdraagt dan er te zijn als object van liefde en zorg van anderen. Die ouwetjes wilden allemaal dood. Dust in the wind, wachtend op een nieuwe stofstorm…. Ik moet me misschien wel voorbereiden op dat soort vragen. Was dat het? Als opa die zich nu zowel verantwoordelijk voelt voor de erfenis van zijn voorvaderen als voor dat gene dat hij nalaat aan zijn kleinkinderen? Moet ik leren dat ook dat onzin is? Dat er alleen maar een nu is waarin het stof nu dwarrelt? Daar ben ik dus nog lang niet….