Het bureau

Ik ben te laat denk ik. Of zou ik een paar jaar geleden ook die allergie hebben ontwikkeld? Het bureau gaat over een afdeling van het Meertens Instituut voor taal en cultuur, onder de vlag van de KNAW, waar de schrijver, J.J. Voskuil, 30 jaar afdelingshoofd was. Of het bureau een persiflage is of toch een aanklacht, literair verpakt, of beide, weet ik niet. Sommige mensen lachen zich rot, anderen, zoals ik misschien, voelen strijdlust opkomen.
Eerder schreef Voskuil ‘Bij nader inzien’, een minutieus relaas over een (zijn?) studentenleven. Dik en lang en waarschijnlijk stevig gebaseerd op ervaringen van hemzelf en zijn vrienden. Het bureau is, ik vergeet het steeds 7 of 8 boeken lang. En zeer minutieus. Zeer scherpe tekeningen van het reilen en zeilen in een bureaucratisch/wetenschappelijk instituut. De intriges, de vertragingen, de pijnlijkheden in de zeer gereguleerde onderlinge omgang. Ik ben iets over de helft van boek 2. En begin me te realiseren dat ik weer een challenge ben aangegaan die waarschijnlijk teveel van het goede is.

Ik kwam ooit, ik was inmiddels al ambtenaar af, een cartoon tegen die eigenlijk nogal symbolisch was voor een van de belangrijkste drijfveren in mijn werkende leven. Hij ontstond al op mijn 16e uit ervaringen tijdens vakantiewerk. Op de tekening stond een mannetje voor zo’n kastje, een locker, in een verkleedruimte. Het onderste vak was het grootst. Daar hing hij ’s avonds zijn werkkleding en haalde er zijn jas en schoenen uit om dat de volgende dag weer om te wisselen. Daar boven zaten drie kleinere vakken. Een voor zijn lunch, een om ’s morgens zijn hersens te deponeren en een voor zijn hart. Ik realiseerde me toen dat er in mijn cartoon een vierde vakje was, voor zijn waardigheid als mens. Eigenlijk heb ik mijn hele leven eraan willen bijdragen dat je er in een organisatie gewoon mocht zijn zoals je bent, en niet alleen als rollenspeler, functionaris of verlengde van een machine met gemeten prestaties en gewogen kosten.

Het begin van mijn ambtelijk bestaan (1970) viel bijna samen (3 jaar later) met het begin van de Bureau-reeks. En ja ook ik kwam in een organisatie met veel barok vertoon van gehechtheid aan status, hiërarchie en anciënniteit. Je kon op zijn minst op drie manieren worden aangesproken
– Meneer Jansen en ‘U’: die was hoog en al wat ouder. Die hield afstand tot de meesten. Gezag en nabijheid interfereerden kennelijk met elkaar
– Jansen en meestal ‘jij’ soms ‘u’. Wat minder hoog, wel al bewezen kwaliteiten en wat ancienniteit. De jij-zeggers waren ongeveer even oud en gelijk in rang. Meneer Jansen zei Jansen “jij” tegen Jansen, nieuwe en ‘lagere’ mensen zeiden Jansen ‘U’
– Jan en jij was voor nauwe collega’s en voetvolk.
Soms liep het door elkaar. Was je ‘U’ in een vergadering en jij in de wandelgangen, of zelfs ineens meneer ter vergadering. En daar zaten allerlei subtiliteiten omheen die tot onhandigheden en pijnlijke situaties konden leiden. Ik kwam te werken op een onderzoeksafdeling met 6 universitair geschoolde onderzoekers die elkaar tutoyeerden en bij de voornaam noemden. Wij noemden ook het hoofd Jan. Daarnaast zaten 7 statistici en twee documentalisten. Van de statistici werden er 7 jij Jansen genoemd en een jij jan, van de twee documentalisten een jij Jan. Wij onderzoekers heetten voor hen allemaal jij Jansen. Totdat vriend Willem en ik er allebei op stonden na een maand of twee dit mausoleum aangezien te hebben dat we door iedereen Willem en Hero zouden worden genoemd en een aantal statistici hun voornaam niet wilden bekend maken. Bang voor de impliciete degradatie die het ‘Jan’ worden betekende. Dansende poppen. Willem en ik kregen onze zin, de rest bleef onveranderd, besliste baas Jan na een paar weken.
Na twee jaar kreeg baas Jan longkanker en werd ik tot mijn eigen verbazing benoemd tot tijdelijk plaatsvervanger. Dat betekende dat ik moest participeren in de vergadering van hoofden van de secretarie. Dat was een gezelschap bestaande (voor elkaar) uit een meneer, de gemeentesecretaris en 10 Jansen-jij’s. Maar ik werd tot dan toe geacht tegen alle Jansen-jij’s ter vergadering ‘U’ te zeggen. Soms zelfs meneer U. Ik heb me vanaf minuut 1 gedragen of ik erbij hoorde en noemde iedereen Jansen-jij. Er waren er zelfs die na een paar weken zeiden dat ze er geen bezwaar tegen hadden als ik ze buiten de vergadering Jan noemde. Meneer de secretaris heeft het bijna tot het eind volgehouden om me meneer U te blijven noemen als symbool voor dat ik er niet bij hoorde. Totdat hij een keer woedend op me werd en me begon uit te schelden. Ik heb hem toen bij zijn voornaam genoemd en gemeld dat ik graag verder wou praten als ie wat was afgekoeld maar deze toon niet gepast was, gezien de aanleiding. Die blijk van eigenzinnigheid heeft hij zo gewaardeerd dat ik daarna gewoon Hero werd. Later, toen de omgangsvormen al wat losser werden, heb ik een collega-afdelingshoofd een keer zijn afdeling zien op rennen, op zoek naar Hans Jansen, Hans aanschietend met de vraag, Hans, waar is Jansen. Niet alle vormen van vernieuwing werken voor iedereen.
Menselijke waardigheid. Ik heb er als academicus in een organisatie waarin die toen nog relatief zeldzaam waren nooit over hoeven klagen. Waardigheid was voor de bovenlaag snel, na wat ontgroeningsachtige schermutselingen als je nieuw was, vanzelfsprekend. Daaronder was het lastiger. De chefs, plaatsvervangers en de academici, bijvoorbeeld, werden ook vertrouwd met de telefoon. Anderen deelden met zijn vieren één telefoon waarmee je alleen intern en lokaal kon bellen. De tien procent waar ik bij hoorde kon gewoon interlokaal bellen. Zo wemelde het van de subtiele regeltjes die met een gemiddelde van een keer per maand werden gepubliceerd in “secretarie-aanwijzingen”. Standaard-A5jes met vaste indeling, die het gebruik van de kantine regelden of van de fietsenstalling of de reiskostenvergoedingen. Je kreeg als nieuwe medewerker een speciaal A5-ordnertje, waar de aanwijzingen van de laatste 5 jaar al inzaten en die van de komende 10 jaar nog wel bij in zouden passen. In één van die aanwijzingen werd ooit opgenomen dat, om het verschil met openbare werken te verkleinen, ook de secretarie zou gaan tijdschrijven, maar alleen commiezen en lager. Hoofdcommiezen en hoger werden vrijgesteld. Bij de kantine extra koffie bestellen als je in gesprek was kon ook alleen vanaf rang hoofdcommies, en zo voort.

Het bureau, wat is het, 2000 bladzijden vol van dit soort strijdjes, gehannes en onhandigheid? Ik heb zelf dit soort gedoe zien oplossen in wat modernere omgangsvormen, maar machtstrijdjes, Machiavelliaanse spelletjes, “ladderen” (kijken hoe de pikorde in elkaar zit en dan gewoon, van onder naar boven iedereen die in de orde boven je zit laten afgaan en het rangverschil daarna periodiek bevestigen “Ja, we weten nu wel dat Jansen altijd tegen dit soort vooruitgang is voorzitter, kunnen we nu door?”). Subtiele verschillen in rechten rond flexplekken… Vreemde prestatiemetingen voor uitvoerend personeel. Het zal niet echt uit te roeien zijn. Maar om dan 2.000 goed geschreven bladzijden, zo goed geschreven dat ik alle oude strijdlust voel opbloeien zonder nog de mogelijkheid om iets te doen, zonder de mogelijkheid om een ander soort voorbeeldgedrag te vertonen, nog eens 2.000 bladzijden die me laten herbeleven…. Ik denk dat ik het niet red. Dan maar weer Murakami

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *