Jeroen den Uyl
Inmiddels heb ik “mijn derde den Uyl” ontmoet. Na Joop (in mijn studententijd in het dispuut) en zijn dochter Saskia (die toen ik mijn eerste interimklus deed daar directeur sociale zaken was in Leiden) nu een telg die Jeroen heet, familie, maar hoe weet ik niet. Jeroen hield een lezing op het eerste festival der democratie in Twente, Dr’an geheten. Hij heeft ook een boek geschreven (Powerswitch) dat ik nog niet gelezen heb. Wacht ik nog even mee. Ik wil eerst even zelf kauwen op wat ik begreep dat de kern van zijn gedachten was. En die kern zit in de titel. We hebben teveel overheid (die is te dik) en teveel markt (die is ook te dik) en er ligt te weinig verantwoordelijkheid bij de georganiseerde burgers zelf. Dat is sinds de tweede wereldoorlog zo gegroeid. Het is zeer de moeite waard om te kijken waar en hoe we als gemeenschap weer meer touwtjes in handen krijgen.
Maakt te dik ook echt ziek?
Ik vermoed dat Jeroen hier een goed punt heeft. In de eerste helft van de twintigste eeuw toen we nog weinig sociaal vangnet hadden en weinig welzijnswerk (en veel christelijke politiek) kenden we het principe dat de overheid moest afblijven van het domein dat de burgers zelf konden regelen (het katholieke subsidiariteitsbeginsel) en ook niet regelend moest ingrijpen in de manier waarop men dat organiseerde (het protestantse soevereiniteit in eigen kring). We waren (de samenleving was) verzuild in die tijd. Geloof/kerk was een uitgangspunt waaromheen veel mensen zich georganiseerd wisten. Er waren georganiseerde gemeenschappen en ook echte kringen waarbinnen men soeverein kon zijn. Op dat beginsel is de vrijheid van onderwijs gebaseerd en ook de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Op dat principe is de zelforganisatie van de agrarische sector georganiseerd. Via kerken en andere charitas werden armen uit de wind gehouden, gehandicapten in bedrijven aan bezigheden geholpen, wezen opgevangen en verwarde mensen in gestichten gehuisvest.
Na de tweede wereldoorlog is met de beste bedoelingen gestart met sociale vangnetten (vadertje Drees voor de bejaarden en zie ook de armenwet die in 1968 vervangen werd door de bijstandswet) en later kwam daar het Welzijn (buurtwerk, maatschappelijk werk, etc,) bij. En er waren zeker ook schrijnende toestanden en dus ook belangrijke redenen voor die goede bedoelingen. Ideaal was het allemaal niet. Maar mede door al die maatregelen en wetten dijde de overheid snel uit en gingen burgers rekenen op de kwaliteit van het vangnet. De eigen verantwoordelijk nam snel af, men voelde “rechten” in plaats van verantwoordelijkheden. Men werd consument in plaats van deelnemer en (tot onze vreugde en verbazing ook, gezien de onvrijheid die aan de zuilen kleefde) verminderde de organisatiegraad van de gemeenschappen. Of je dat (de uitdijende overheid en de afnemende organisatiegraad van burgers) als oorzaak en gevolg aan elkaar mag knopen betwijfel ik. Het zijn in mijn visie meer vergelijkbare gevolgen/symptomen van een zelfde maatschappelijke verandering die ook sterk samenhangt met het succes van het liberale kapitalisme. In 1948 bijvoorbeeld zwoer de SDAP de klassenstrijd (tegen het kapitalisme) af en werd PvdA. In de decennia die volgden verdwenen steeds meer van die ideologische veren totdat rond de kabinetten van de PvdA-er Kok de grote privatiseringsgolf begon en de overheid probeerde af te slanken door haar “vet” naar het bedrijfsleven af te stoten.
In de laatste decennia van de vorige eeuw groeide de invloed van “de markt” op de collectieve sector (en de gesubsidieerde sector die daaraan nauw gelieerd is). Niet alleen werden veel verantwoordelijkheden naar “de markt” gebracht, zoals de ziektekostenverzekeringen, de nutsbedrijven, het openbaar vervoer, etc., ook de sturingsprincipes van de markt werden daar dominant, zie het invoeren van het marktprincipe in de zorg zelf. Sturingsprincipes die extra werden gecompliceerd door het feit dat de overheid wel transparantie eiste en wilde weten of belastinggeld en premieopbrengsten wel werden uitgegeven op een eerlijke en doelgerichte manier. Er kwamen voor mijn beeld twee principes over elkaar heen te liggen namelijk enerzijds financieel resultaat en concurrentie en anderzijds bureaucratische beginselen als gelijke monniken gelijke kappen, vermenging van prijsdiscussies met lastendruk-discussies, etc. Met als netto effect een ongekende regeldruk en administratieve last. Maar ook leidde het tot vervreemding van de gemeenschap van haar eigen collectieve voorzieningen.
Maar in de derde plaats leiden internationale ontwikkelingen ook tot een grotere onderlinge afhankelijkheid tussen markt en overheid. Neem de agrarische sector. Die sector heeft zich het langst kunnen verzetten tegen de dikke overheid door haar eigen boontjes te doppen, zelf haar toezicht te regelen etc. Die was vijftig jaar geleden nog vrijwel autonoom. Zowel zuils-gewijs als produktgroep-gewijs georganiseerd regelde de boerenstand zijn zaakjes voortreffelijk. Men had zijn eigen banken (de latere Rabobank) en verzekeringen en zijn eigen lobbymechanismen. Voorzover de sector iets met de overheid te maken had (de universiteit, Europa, belangenbehartiging in de ruimtelijke ordening, etc) had elke fractie zijn eigen boeren, de minister van landbouw kwam uit de sector en een flink deel van de ambtenaren op landbouw ook. Maar Europa werd machtiger en complexer. Er kwamen crises rond veterinaire ziekten met gevaar voor de volksgezondheid en inmiddels is het niet automatisch meer zo dat het ministerie van de sector zelf is. Ook daar is de overheid gegroeid. Ook daar zie je nu spanning tussen waar de overheid op toeziet (mest, fipronil, ammoniakuitstoot) en wat de sector zelf regelt. Onze eiercrisis als gevolg. Zie het overleg in de polder: Hoe vaak kunnen werkgevers en werknemers het niet pas eens worden als ook de overheid iets doet met belastingen, premies en regelgeving.
De kern van Jeroen’s boodschap (als ik hem had bedacht) zou dan luiden dat de obesitas van overheid en markt op het terrein van collectieve voorzieningen leidt tot groeiende onoverzichtelijkheid, steeds meer verlies door administratie, bureaucratie, steeds minder gevoel van eigenaarschap maar een groeiend gevoel van slachtofferschap bij burgers die de weg kwijtraken en bezuinigingen niet snappen. De gemeenschap vervreemdt van zijn eigen gemeenschapsvoorzieningen. Het maatwerk verdwijnt. Beslissingen over prioriteiten in zorg of onderwijs of wat ook worden genomen zonder zicht op de concrete mensen om wie het gaat. De betrokkenheid van de aansturende instanties met de taken en de mensen die ervoor staan verdwijnt in de mist van grootschaligheid, politieke compromissen, poldercompromissen en bureaucratie.
Ik wou dat ik het had bedacht. Als het allemaal waar is tenminste. En voor een groot deel heb ik het bedacht. Maar ook, er is meer waar dan dit.
We hebben inmiddels het internet en social media, automatisering en robotisering, we hebben mondialisering met belastingontwijking door multinationals, vlucht van werk naar lagelonenlanden, een mondiaal sterke bevolkingsgroei en een sterke welvaartsstijging, verschoven geopolitieke verhoudingen, een veel beter opgeleide jeugd dan vroeger en hier een snel toenemende vergrijzing. Dat de burger af en toe de weg kwijt is, zich ontheemd en niet gehoord voelt, bang is voor onzekerheid en welvaartsverlies komt niet alleen door de ontzuiling en de vervetting van overheid en markt. De wereld is complexer geworden en veranderingen gaan sneller. Laten we als we van diagnose naar oplossing redeneren niet nodeloos slachtoffer worden van versimpeling omwille van begrijpelijkheid.
Kan “terug” wel en zijn er grenzen?
Kunnen er verantwoordelijkheden “terug” naar de gemeenschap? De geschiedenis terugdraaien kan niet. Al was het maar dat de zuilen niet meer bestaan en de “gemeenschap” nauwelijks meer overzichtelijk is georganiseerd. Als we al iets zouden willen dat lijkt op meer verantwoordelijkheid voor burgers en organisaties voor collectieve voorzieningen zullen we het moeten definiëren als een stap voorwaarts waarbij we iets vinden dat inspireert tot het nemen van verantwoordelijkheid. Het vraagt om nieuwe waarden (of nieuw leven, echt nieuw leven van oude) en nieuwe vormen van organiseren van de besturing van die velden. Jeroen spreekt over “broederschap” (In Twente zouden we eerder spreken van naoberschap) en nieuwe regelkringen. Laten we het dus maar niet “terug” noemen, maar een ander vooruit.
Maar kan het ook? En als het kan waar?
Ik moet als ik langs dit spoor denk soms sterk denken aan de Verenigde Staten. Gemeenschappen die het zelf regelen lynchten, toen ze iets beschaafder werden voerden ze de doodstraf in en ze willen hem nog steeds niet afschaffen. Uit die tijd dateert ook de verheerlijking van het eigen wapenbezit uit bescherming van gezin en goed. Ik moet er niet aan denken. De rechtsstaat blijft buiten schot.
In Amerika is de financiering van het onderwijs grotendeels in handen van particulieren en oud-leerlingen. Met grote ongelijkheid als gevolg. In de VS pakt men liever de eventuele schade van pech dan dat men zich verzekert. Niet alleen individueel (zie het politieke gekakel rond Obamacare), maar ook collectief (men pakt liever de schade van overstromingen dan dat men via de overheid investeert in preventie met dijken en dergelijke, maar je ziet dan ook dat men wel sterk wil leunen op vadertje President bij schade, dat schuurt dan weer wat in die ideologie). Dat is voor een deel ideologisch, waar, maar onderdeel van die ideologie is de eigen verantwoordelijkheid van individuen en gemeenschappen en de angst voor een vervette overheid. Ik zou onze verzorgingsstaat misschien wel iets minder bureaucratisch willen zien, maar zeker niet zo rammelend georganiseerd als in de VS. Ik moet er niet aan denken. Oom Joop den Uyl in ieder geval ook niet.
Ik heb in het Brabantse meegemaakt dat een gemeente die uit zes kleine kernen bestond aan die kernen vroeg hun eigen (ruimtelijke) toekomstvisie op te stellen. Allemaal gingen ze het verlies aan voorzieningen tegen door bevolkingsgroei en woningbouw. Met als resultaat stevige groei van het gezamenlijke inwonertal. Het gebied zelf staat op het punt een krimpregio te worden: voor de dan gebouwde woningen zou er geen markt zijn. Ook gemeenschappen in nieuwe regelkringen hebben kaders nodig die met gezag worden aangereikt. Maar dan nog, ook op het gebied van de voorzieningen als sportvoorzieningen, gemeenschapsruimten, etc. werkte het niet zomaar om zonder gezaghebbend kader het inzicht over te dragen dat voor succes over de grenzen van de eigen gemeenschap moest worden heengekeken. Mijn conclusie is dat ook op het gebied van ruimtelijke ordening en infrastructuur, wellicht meer zelfsturing mogelijk is. Maar alleen binnen kaders. En met overnemend gezag als het fout gaat (zie bijvoorbeeld AirB&B in Mokum).
Een nieuw wellicht briljant idee tegemoet treden met veel “ja-maar’s” is dodelijk. Maar zoals we nu achteraf zeggen dat niet alle privatisering even logisch en geslaagd was, mogen we wel kritisch kijken naar de terreinen waarop we eventuele zoekende stappen voorwaarts kunnen zetten. Want dat het “zoeken en leren” wordt zal duidelijk zijn.
Wat wel? Kleinschalig. Zoeken en leren.
We maken er al het e.e.a. van mee. Jos de Blok heeft met zijn “management-loze thuiszorgorganisatie” een soort weg als deze ingeslagen. Ik ben inmiddels lid van een lokaal energie-collectief dat verbindingen moet maken met netbeheerders, belastingdienst, leveranciers, producenten van zonne-energie, e.d. Ik draai ook mee met een initiatief van de gemeente Enschede dat burgers, bedrijven, instellingen, kunstenaars inschakelt om initiatieven te ontplooien om de binnenstad (Enschede-Muziekstad) vooral muzikaal te verlevendigen. Op al die gebieden zien we het zoeken en leren. Burgers of kleine ondernemers met ideeën worden geconfronteerd met Nimby-gedrag, reeksen vragen en garanties die uit wetgeving voortvloeien, botsende belangen op lokaties. De wereld was altijd al ingewikkelder dan de mens met een idee dacht, maar we zijn wel complexer geworden met zijn allen. Initiatiefnemers hebben de ene keer het idee dat de gemeente wel erg hard tegengas geeft op wat ze willen, een andere kant op duwt, terwijl ze een andere keer vinden dat er te weinig regie is. Eenduidigheid in de regie is er in ieder geval niet en misschien is dat ook wel het kenmerk van zo’n nieuwe regelkring.
We hebben met de decentralisaties een goedbedoelde poging van het kabinet Rutte achter de rug om een aantal vormen van zorg dichter bij de zorgvrager te organiseren. Als de zorg te complex is, zoals bij nogal wat jeugdzorg het geval is, werkt dat slecht. Bij meer overzichtelijke vormen die op het grensvlak liggen van mantelzorg en professionele eerstelijnszorg waarschijnlijk prima. Alleen die bezuinigingsopgave had wel een jaar of vijf later mogen worden opgelegd als taakstelling. We moeten ons daarbij wel realiseren dat een belangrijk principe onder onze rechtsstaat, het gelijkheidsbeginsel, onder druk komt. Maatwerk en gelijkheid staan op gespannen voet. Zoals een bevriend jurist ooit tegen me zei: Gelijke monniken bestaan niet, gelijke kappen wel. Wat niet binnen categorieën “gelijk” is, is moeilijk te meten, te tellen, op spreadsheets te berekenen en te volgen of te verantwoorden en dus moeilijk te regelen op de huidige manier van functioneren van moderne regelkringen. Het wordt dan weer meer “piepsysteem”. Willen we dat?
We moeten ons afvragen op welke terreinen we dat wel en niet willen. Het vraagt om nieuwe vormen van vertrouwen in professionals. En past dat in de huidige dynamiek in onze cultuur waar de deskundigen steeds meer worden gerelativeerd? En waar en wanneer wel? En kunnen we daar stappen maken?
Ik vraag me af of we niet op veel meer terreinen afkunnen van de heilloze stapeling van administratie en verantwoording, schaalvergroting en meta-besturing, zoals ook Jos de Blok heeft geprobeerd en ook in het verpleegtehuis Nieuwe Stijl zoals de Max-baas Jan Slagter aan het organiseren is. Wat kunnen we in het onderwijs bijvoorbeeld? Kunnen we de school niet teruggeven aan de docenten, zoals we de thuisverpleging teruggeven aan de wijkverpleegsters? Ja ook daar moeten kaders worden gesteld. We kunnen nu al niet tegenhouden dat er een salafistische school komt waar kinderen binnen en dankzij de rechtsstaat leren tegen de rechtsstaat te zijn. Als we dat doen zou het zomaar kunnen dat bepaalde vormen van ongelijkheid die ook nu al in het onderwijs kruipen toenemen. Willen we dat accepteren?
Jeroen den Uyl opperde zelfs dat de sociale werkvoorziening misschien wel er toe heeft bijgedragen dat de werkgevers zo blij werden bevrijd van de verantwoordelijkheid voor de mensen met een beperking dat je de gevolgen ervan zelfs als desastreus voor de cohesie in de samenleving zou kunnen zien. Als er iemand anders voor zorgt hoef ik niet, ik betaal wel belasting en ook nog zo weinig mogelijk. Jeroen vroeg zich af of zoiets niet in een lokaal convenant met gemeenten, werkgevers, bonden en vertegenwoordigers van landelijke bedrijven als Albert Heijn enzo te regelen is. Zonder de premiedruk en de organisatiekosten van zo’n werkvoorzieningsschap. Ik heb me altijd gerealiseerd dat als we die werkvoorziening niet zouden hebben, die verantwoordelijkheid wel eens erg conjunctuurgevoelig zou kunnen worden ingevuld. Als het moeilijk wordt in een bedrijfstak, de concurrentie toeneemt en de economie minder draait, dan kan je als werkgever ook veel minder. Zijn we bereid om dat soort oplossingen, die om het cynisch te zeggen een beetje een “mooi-weer-karakter” hebben, te accepteren? En hoe regelen we het dan met zijn allen bij slecht weer? Hoe richten we zo’n regelkring dan in, met begrip voor de onmogelijkheid in bepaalde economische fasen om de verantwoordelijkheid goed in te vullen?
Kan in onze tijd met een matige organisatiegraad in gemeenschappen een dergelijke regelkring zonder eindverantwoordelijkheid van een overheidsinstantie? Kan het zonder toezichthouders als de NWA en de AFM?
Misschien moet ik toch het boek maar kopen.