Maandelijks archief: augustus 2017

Trouw.

Is niet het tegendeel van ontrouw, of iets van tegen beter weten in bij tegenspoed… En ik bedoel zeker niet de krant.
Misschien een soms onvermijdelijke natuurlijke keuze?

Lied (In het midden) van Herman van Veen:

Hij was een man van weinig woorden
Hij zocht een vrouw
Hij zei hallo, hij nam een stoel en zei
Ik zou
Jou ontzettend graag
Heel oppervlakkig leren kennen
Ze zei: dat is goed
Maar ik moet wel
Een andere jurk aan

Er leeft een angsthaas of een wezel
In elk van ons
Die, als hij even maar de kans krijgt, ondergronds
Zich in zoveel bochten wringt
Tot we ophouden met vragen
Naar de zin
Van jaarin
Jaaruit
Dezelfde vrouw

Hij was vrijgevig als geen ander
Hij was een dief
Van zijn eigen portemonnee; hij zei het liefst
Zou ik geven wat ik had
Maar ik heb enkel luchtkastelen
Ze zei: dat is goed
Maar ze moeten wel
Centraal verwarmd zijn

Hij heeft haar verkeerd begrepen
Zij heeft hem maar half verstaan
Maar wie wil er moeilijkheden
En wat komt het er op aan
Er draait altijd wel een film; de drank staat immers klaar
Kop op
Ze leven heel gelukkig langs elkaar

Er leeft een angsthaas of een wezel
In elk van ons
Die, als hij even maar de kans krijgt, ondergronds
Zich in zoveel bochten wringt
Tot we ophouden met vragen
Naar de zin
Van jaarin
Jaaruit
Dezelfde vrouw

Jij hebt mij verkeerd begrepen
Ik heb jou maar half verstaan
Maar wij laten het in het midden
Om geen figuur te slaan
En we gaan er iets aan doen; zometeen of volgend jaar
Tot zolang
Leven we nog even langs elkaar

Er leeft een angsthaas of een wezel
In elk van ons
Die, als hij even maar de kans krijgt, ondergronds
Zich in zoveel bochten wringt
Tot we ophouden met vragen
Naar de zin
Van jaarin
Jaaruit
Dezelfde vrouw

Of lees voor vrouw, man, of club, of baan of “zelf” of….
Er schuurt hier iets en dat iets is de bijna-suggestie van “duiken of weg”. Van wat ik de “Youp van het Hek-oplossing” noem: “Burgerlul, ga eens leven….Blijven, berusten en niets doen is een soort dood”. Wie de vraag niet onder ogen durft te zien is een wezel of een ezel…

Alsof er leven is zonder dat dat wat blijft gaat knagen en schuren, gaat ergeren, laat zuchten. Alsof er werk is dat alleen maar leuk is, een echtgenoot die nooit verveelt of irriteert, een club die nooit malverseert en nooit iets doet waardoor er een vraagteken achter de clubtrots komt. Alsof een leven mogelijk is met alleen spectaculair gave belevenissen…

Maar toch, waarom onthou ik dan 25 jaar de kern van dit liedje?

Vriend en zus
Het leven op school was af en toe al best spannend als knaapje dat een klas had overgeslagen. Iedereen was op zijn minst een jaar ouder, groter, sterker, beter in sport, meer levenswijs. Mijn vrienden had ik vooral in de straat waar meer leeftijden door elkaar heen speelden. Maar, in de vierde (groep 6 zouden ze nu zeggen) kwam er een jongen in de klas met wie ik veel optrok en waarmee ik soms zelfs bij hem thuis speelde. We werden vrienden.
Aan het einde van dat schooljaar ontdekte een van de oudere kinderen dat mijn naam ook een merk was. Van doperwten en groentesoep, van Perl en Sinas, van jam… En een paar begonnen me ermee te pesten. Na een paar weken werd dat echt aanstekelijk. Ze liepen op het schoolplein tegen me aan en sisten dan “Perl, kan je gvd niet uitkijken” of vergelijkbare dingen, dreigden als het pleintoezicht het niet zag. Mijn kameraad, ook een beetje het type van de geleerde en zeker geen held, zei niets, deed niets, maar deed in ieder geval niet mee. Tot op een donderdagmiddag, na school, ik plotseling zo’n twintig of meer kinderen achter me aan hoorde komen. Ze riepen iets, in koor. “Hero Soep, Chocolade, Limonade, WC achterin… JAM!!!”. Ze haalden me in. Ik bevroor. Vechten was zinloos, ze konden harder hardlopen dan ik. Het enige wat ik kon doen was net doen of het me niets deed en ik niet bang was. Ik liep nog even door, draaide me toen om, haalde mijn schouders op en liep weer door. Hij liep er tussen, mijn kameraad. Bang waarschijnlijk. Ik begreep het wel, maar ik vond dat later misschien wel het ergst. Ze kwamen langzaam dichterbij maar probeerden me niet in te halen. Ik zag de processie al helemaal meelopen naar mijn huis. Ik kreeg ook het gevoel dat het er steeds meer werden. Even later klonk er een boel kabaal. Mijn zus kwam er aan: zwaaiend met een volle knikkerzak aan een touw raasde ze door de groep heen en ging achter me lopen. Ze verdwenen. Mijn zus uit de zesde klas, die nooit met me wou spelen, op me neer keek en veel kribbig deed…

Christine
Peter was een oud-collega van me, die ik de laatste tijd alleen nog in de supermarkt trof. Zijn dochter had ooit op onze kinderen gepast. Een goeie collega. Eerlijk en zachtmoedig. Zijn vrouw heette Christine. In het weekend winkelden ze samen. De laatste keer dat ik hem trof was hij weer alleen.
-Hoe is het?
-Met mij wel aardig, maar ik heb nu Chistine toch moeten laten opnemen. Je hebt het de laatste tijd vast wel gezien. Een beetje afwezig en stram. Ze heeft Alzheimer.
-Is het al zo erg?
-Ja, ze was al nooit de makkelijkste, maar nu soms ronduit agressief. Ze kent bijna niemand meer, ze herkent mij nog maar af en toe. Ze denkt dat haar kinderen haar broers en zussen zijn en vecht soms dingen met ze uit waar die kinderen niets mee te maken hebben. Ze weet soms de weg niet in huis, denkt dat ze niet thuis is en wil weg.
Ik wist niet wat ik terug kon zeggen, legde een hand op zijn schouder en keek luisterend.
-En dan soms, zomaar ineens, is ze poeslief, vlijt zich als vroeger tegen me aan… Maar het was niet houdbaar meer. Ik moest de hele tijd wakker zijn, alert, deuren op slot als ik wou slapen. Het is zo raar, je kunt je vrouw niet meer alleen laten terwijl ze intussen bijna je vrouw niet meer is…
-Jezus Peter, dat moet zwaar zijn.
Hij knikte. Hij slikte, veegde iets uit zijn ooghoek.
-Weet je. We zijn nu vijftig jaar getrouwd en het was af en toe moeilijk. Ik zei al, ze was de makkelijkste niet. Maar elke keer weer als ik met ogen vol woedetranen naar haar keek was er weer zo’n moment dat ik me herinnerde dat ik voelde dat zij het meisje was met wie ik kinderen wou en samen oud wou worden. Dan werd ik wakker na een nacht waarin we het weer eens niet goed konden maken, dan zag ik die bos zwarte krullen op het kussen of op mijn schouder naast me en dan voelde ik me vollopen. Het verschil tussen toen en nu, is dat het geen woedetranen zijn, maar verdriettranen. Maar goedmaken kunnen we het niet. Ze snapt niks meer. Het gebeurde vroeger af en toe, nu bijna dagelijks. Maar nog steeds als ik wakker word en haar naast me zie liggen, en die kinderen zijn er en we zijn samen oud geworden, nog steeds voel ik me vollopen weet je jongen. Dat gaat niet over. Of toch, ik word niet meer met haar naast me wakker. Ze zit in dat verpleeghuis. Die stille momenten van vergetelheid en troost zijn nu ook weg. En ja dan is een versleten knie een kleinigheid he.
Dat is een moment dat je je armen om een man heenslaat, toch? En toen wou hij ook nog weten hoe het met mij ging, en de kinderen….

Ontslag
Toen ik in 1971 in Enschede kwam werken was de textielcrisis net over zijn hoogtepunt heen, maar nog sterk zichtbaar. Er lagen in en om het centrum 80 hectare textielfabrieken die leegstonden en in verval waren. Meer dan de helft van de beroepsbevolking (23.000 van de rond 45.000) was zijn/haar baan kwijtgeraakt en gedeeltelijk vervangend aan het werk maar erg veel cynisch in de uitkeringen terecht gekomen. Veel textielarbeiders met geen of weinig opleiding en met stoflongen zaten in de WAO of in de sociale werkvoorziening. Als er ergens een plek in Nederland was waar het adagium opging dat de overheid tot taak had het zwakke te beschermen en te steunen en tegelijkertijd de kracht van het sterke te versterken, zodat er vervangende werkgelegenheid kwam, de hoop kon terugkeren, was het hier. Ik verbond me. En er is veel gebeurd. Er is veel nieuw werk. Er zijn 30.000 inwoners meer. Het centrum is sterk. Geknokt hebben we. Soms gewonnen, ook veel verloren. Na de oliecrisis verzwakte de overheid. De gemeente Enschede kon de rol die ze in de wederopstanding van de stad wou spelen financieel niet meer volhouden. 9 jaar stond de gemeente onder curatele. We worstelden ons eruit. En toen groeide de generatie bestuurders die met dit historisch besef stuurden er een beetje uit. We gingen proberen een grotere gemeente te worden als alle andere grotere gemeenten. Er kwam iets in gang dat het nieuwe overheidsmanagement ging heten. Dat koeler was, afstandelijker. Meer over verantwoording afleggen ging. Niet over oplossen van de problemen van de stad, maar het ging steeds vaker over een goede gemeente worden. De inhoudelijke verbinding werd losser. De manier waarop ik me had verbonden begon een belemmering te vormen. De spanning steeg. Of er iemand meer of minder gelijk had doet er dan minder toe. Het “ik verbond me” kwam steeds meer onder druk. Natuurlijk. Het is leuk en spannend om mee te doen met modernisering, mee voorop te lopen en ik heb een tijdje geprobeerd om de oude verbinding mede te vernieuwen in de vernieuwing die plaatsvond. Maar het lukte niet. De angsthaas was er, de wezel ook, en toch jaar in jaar uit, nee. Ik nam ontslag.
Een paar jaar later was ik consultant bij KPMG. Een organisatie die als tot op het bot gemeend adagium had dat de klant het beste moest krijgen dat we voor de klant konden organiseren, ook als dat met concurrerende bedrijven moest zijn. En ook, dat een medewerker die ruimte krijgt voor persoonlijke groei en uitdaging meer voor een klant kan betekenen dan iemand die leunt op routine. Ik verbond me. En als ik nou ergens in een paar jaar tijd veel heb geleerd was het hier. En toen kwam het moment dat de leiding wisselde, maar ook dat de verbinding tussen accountants en consultants moest worden doorgesneden. KPMG zette zijn consultancypoot in de etalage en dat was het moment dat plotseling die oude waarden overboord gingen. Plotseling werd omzet en winst veel belangrijker. Plotseling kon de prijs die voor de consultancytak mogelijk was het belangrijkste ijkpunt worden in het kompas van het bedrijf. Plotseling verschrompelde dat waaraan ik me had verbonden. Ik heb het nog een jaar geprobeerd. Interne opleidingen opgezet over vernieuwing van consultancy met dialoog, gepraat als Brugman….
Voor de tweede keer nam ik ontslag. Zonder vervangend inkomen. Met schulden (hypotheek en zo) en een gezin dat van mijn inkomen afhankelijk was.
Wat gebeurt er als “ik verbond me” zijn betekenis kwijtraakt? Ja ik heb me in bochten gewrongen, maar toch…

Mezelf
Je zou bijna zeggen dat ik met die twee ontslagbewegingen vooral mezelf was trouw gebleven. Maar is dat wel zo? Wie ben ik dan? Ik denk en schrijf wel eens dat wat ik “ik” noem, niet meer is dan het touwtje om alles wat al die anderen in mijn leven me hebben geleerd, voorgeleefd, verteld, hebben laten meemaken. dat betekent in ieder geval dat er twee “ikken” zijn. Eén ik die iets leert en meemaakt en daarmee iets “moet” en doet. Eén ik dus die midden in het slagveld staat en daar zijn beslissingen neemt. Eén ik die de leuzen roepende meute achter zich hoort en uiteindelijk besluit onverschillig en stoer te doen en bevrijd moet worden door zijn zus. En een andere ik die daar later iets van vindt, die verbanden legt met wat hij met andere vrienden meemaakte, of op andere momenten met zijn zus en ouders. Er is een ik die meemaakt en handelt en een ik die een verhaal vertelt. Dat zijn er twee. En misschien is er nog wel één. Een ik die kritisch naar zo’n verhaal kijkt en roept dat de verhalenverteller wel eens wat kritischer of milder zou kunnen zijn, of ziet dat de “ik” die uit het verhaal voortkomt niet erg overeenkomt, niet consistent is, met hoe hij in feite handelt. Als ik “mezelf trouw moet zijn”, wie ben ik dan trouw? Die ik die ervaart en handelt? Die ik die er een kloppend verhaal van maakt of die ik die vindt dat ik wel eens wat meer afstand mag nemen, strenger of milder mag zijn? Als ik eerlijk ben denk ik het vaakst dat de “ik” waaraan ik trouw zou kunnen zijn het ikje is dat het sluitende verhaal vertelt en dus het meest waarschijnlijk het ikje dat niet klopt, maar (achteraf) kloppend wordt gemaakt. De verhalenverteller is nooit angsthaas of wezel. Degene die (niet) handelt wel, degene die kritisch naar de verhalen kijkt kan de angsthaas zien… Hoe ik het ook wend of keer, feitelijk volg ik het meest de verhalenverteller, de goedprater. Alleen in dit soort blogs…

De bioloog
Er zijn twee soorten monogame dieren, zei een bioloog me ooit. Een waarvan het duidelijk is dat het evolutionair onvermijdelijk is, zoals de mens, die twintig jaar voor zijn jongen moet zorgen voor ze de wereld in kunnen trekken (en als ie meerdere jongen maakt over meer dan tien jaar, moet hij dus meer dan 30 jaar trouw zijn). Als het dan ook nog kuddedieren zijn, zoals weer mensen, zijn ze ook nog eens trouw aan de groep waarin ze leven en waarin ze dezelfde taal spreken. Er zijn ook dieren waarvan we het moeilijker kunnen verklaren, zoals raven. Die tientallen jaren bij elkaar blijven. Tientallen nesten grootbrengen, terwijl de meeste vogelparen per nest trouw zijn lijken die beesten zich als het ware bewust van het feit dat ze met die ene partner samen hun DNA willen verspreiden. Eigenlijk moet ik constateren, zei de bioloog, dat de mens iets van beide diersoorten heeft en ook nog kuddedier is. Dan is “trouw” nauwelijks een keuze, maar een genetisch opgelegd patroon. Gelukkig zijn er uitzonderingen genoeg en kunnen we af en toe trots zijn dat we onszelf als diersoort zijn trouw gebleven…

de Profeet (Kahlil Gibran)

Je kinderen zijn je kinderen niet.
Zij zijn de zonen en dochters van ’s levens
hunkering naar zichzelf.
Zij komen door je, maar zijn niet van je,
en hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe.
Je mag hen je liefde geven, maar niet je gedachten,
want zij hebben hun eigen gedachten.
Je mag hun lichamen huisvesten, maar niet hun zielen,
want hun zielen toeven in het huis van morgen,
dat je niet bezoeken kunt, zelfs niet in je dromen.
Je mag proberen hun gelijk te worden, maar tracht niet
hen aan jou gelijk te maken.
Want het leven gaat niet terug, noch blijft het dralen bij gisteren.
Jullie zijn de bogen, waarmee je kinderen als levende pijlen
worden weggeschoten.
De boogschutter ziet het doel op de weg van het oneindige,
en hij buigt je met zijn kracht, opdat zijn pijlen
snel en ver zullen vliegen.
Laat het gebogen worden door de hand van de boogschutter
een vreugde voor je zijn:
want zoals hij de vliegende pijl liefheeft,
zo mint hij ook de boog die standvastig is.
Kahlil Gibran (1883-1931) uit: De Profeet

Is trouw dan “laten gaan”? Je beperking weten en en weten dat schoonheid niet alleen is in het oog van de toeschouwer, maar ook in de beperking?

Op je ouwe dag: rebel without a cause
Zo lang je werkt en maatschappelijk actief bent, heb je doelen, targets. Strijd je voor het voortbestaan van je bedrijf, zet je je in voor de vluchteling of de kunst, voor de kwaliteit van de zorg, de voetbaljeugd van je club of tegen de plofkip. En dan gaan de dingen lang niet altijd zoals je wilt. Dan gaat het net als in een huwelijk, in voor- en tegenspoed. Je roeit met de riemen die je hebt. Dat is leven toch? De soldaat moet het doen met het terrein waar hij zit en de wapens die hij heeft. De generaal heeft het verhaal, de soldaat schiet, of niet.
Toen ik stopte met werken verdwenen veel van die doelen, die targets. Er waren geen generaals meer die een strijdperk voor me regelden. Schieten hoefde niet meer. Wat bleef waren de reflexen. Alsof het leven alleen zin had in dat strijdperk, als ik een zaak had om voor te vechten, een zaak die, als het niet mijn eigen zaak was, ik me eigen maakte. “Ik verbond me”. Alsof ik het voor mijn ‘zinvol zijn’ nodig had dat men op me zat te wachten. Ja Kahlil, wie eens pijl was of boog is geweest, wil dat onbewust blijven. Als de soldaat geen zaak meer heeft, de rebel geen ‘cause’, wie is hij dan nog? Als er weinig over is om trouw aan te zijn, blijft er dan ook weinig van ons over?
Wat ontstaat is een soort vrijheid en leegte die er om schreeuwt om gevuld te raken en in het begin weet the rebel without a cause niet veel anders dan de oude manier. Je kunt zelfs aardig depressief raken als men je te oud vindt om lid te worden van een leuk bestuur. Mijn tijd lijkt voorbij, roept de depressieve verhalenverteller in me dan. Maar is je tijd ooit voorbij zolang je er nog bent?
Laatst definieerde ik deze overgang als de overgang van een zoektocht naar een ontdekkingsreis. Wie zoekt mist veel. Leven is dat wat onopgemerkt aan je voorbijgaat als je iets zoekt, een doel, nut, de volgende coole belevenis. Wie ontdekt stopt met rennen en ademt het leven in… Hoe meer vrijheid en ontdekken, hoe minder trouw aan wat van buiten kwam en hoe meer kans er is om te voelen wie het is die daar loopt te ontdekken en hoe die zich echt verhoudt tot het leven: Pijl noch boog (noch schutter? Of juist schutter?), maar “lever”….

“Ik wil eigenlijk nergens bijhoren”
Claudia de Breij, de laatste zomergast, zei dat. Ze wil wel overal welkom zijn, zich nergens onveilig voelen, niet opvallen door te expressieve identiteitsuitingen, maar als mensen haar zeggen “maar je bent er toch een van ons” wordt ze opstandig. Ik vroeg me af aren’t we all in a way? Is dat wat de mens als kuddedier uniek maakt? De veilige wetenschap dat opgenomen zijn in je nest, je clan, je kudde, je taalgebied, je nationaliteit je de mogelijkheid geeft om je vrij te bewegen, niet steeds op je hoede te hoeven zijn, niet steeds overal over na te hoeven denken. En anderzijds het in je hebben van die verhalenverteller die afstand neemt, glimlachend kijkt naar het gewriemel in je nest, je kudde. Glimlachend of beangstigend kritisch kijkt naar jouw gefriemel in dat nest…. Die verhalenverteller die het verschil ziet tussen trouw als lichte vanzelfsprekendheid en trouw als last, plicht bijna, uitdaging, zwaarte. En die van tijd tot tijd Ho roept, “ik heb al genoeg om trouw aan te zijn, solidair mee te zijn. Ik heb genoeg slagvelden en generaals”.
Wat is het dan heerlijk om a rebel without a cause te zijn en je over steeds meer te verwonderen….

Kwaliteit is hard werken… (zomergast de Waal, o.a.)

Stel, ik heb gelijk, er bestaat geen door God geschonken moreel kompas. Waarvandaan komen dan die glimpen van besef hoe we met elkaar moeten omgaan?
Stel, ik heb gelijk, wie we “zijn” is een door ons zelf verzonnen verhaal dat “beter” is dan we in werkelijkheid zijn, waar komen dan die glimpen van besef vandaan die richting geven aan dat “beter”?

Eerst maar even het individuele niveau. Ik word ouder. Dat gaat gepaard met gebreken. Met verlies. In gesprekken met leeftijdsgenoten ontdek ik steeds vaker dat we dan zoeken naar meer dan alleen “ermee kunnen leven”. We leggen ons er niet alleen bij neer, we proberen er meer dan tevreden mee te zijn. Iets te ontdekken dat het leven mooier en waardevoller maakt dan het was. We spreken elkaar moed in bij wijze van spreken. We hebben het over wat we nog wel kunnen in plaats van dat wat we verloren en misschien zelfs wel beter dankzij dat verlies. Gelukkig oud worden gaat niet vanzelf. Het is werken. Niet bij de pakken neerzitten, niet toegeven aan luiheid, stramheid of desinteresse. Blijven bewegen. In het leven blijven staan. Zoeken naar je wijsheid en die delen met anderen, bijvoorbeeld. Schrijf nog eens een blog!
Zo af en toe heb ik de sensatie dat ik mezelf van een afstandje kan gadeslaan en ik vraag me af of dit “natuurlijk” is of “gekunsteld”, geforceerd. Dat kan ik nou weer van dat afstandje niet zien. Misschien van allebei wat? En is dat Menschliches, alzu Menschliches?

Een relatie is ook werken. Je houdt van iemand, je deelt je leven, maar het gaat niet vanzelf. Er is ergernis ook, onbegrip ook. Je gunt hem of haar van alles maar je wilt ook wel eens je zin. Hoe meer je natuurlijk jezelf bent, hoe meer kans dat je iemand pijn doet op een gevoelige plek die is ontstaan door anderen, al voor je in elkaars leven kwam. In een relatie zoek je een soort balans, zonder dat je van te voren weet hoe dat is en waar het steunpunt van die balans ligt. Maar waar komt de gedachte vandaan dat het zo moet? Gebeurt dat ook in culturen waar de man sterk dominant is? Is dit iets universeels?

En op collectief niveau is het minstens zo gecompliceerd. Zomergast Frans de Waal legde zondagavond uit dat de alfa-mannetjes bij de chimpansees zich alleen kunnen handhaven als ze vrede bewaren en anderen wat gunnen. Als ze coalities kunnen sluiten en actief geven aan anderen en vrede stichten. Dan staan ze qua beschaving al een complete trede op de ladder hoger dan Trump dus. Harari toonde aan dat het evolutionair succes van Homo sapiens samenhangt met zijn vermogen tot verhalen bedenken en abstracties rond samenleven in een breder verband dan mensen die we kennen uit de stam, als regels en geld als ruilmiddel, abstracties als eigendom en fair trade. Dat zou betekenen dat er iets is dat biologisch wordt ondersteund en dat wellicht ook samenhangt met het “religie-gen”. (Men zou de verhalen die met religie samenhangen heel goed kunnen zien als onderdeel van het bredere pakket aan verhalen die met samenleven samenhangen, religie als zingevend onder de verhalen, zoals het is in het Midden-Oosten waarschijnlijk verstandig om te besnijden of geen varkensvlees te eten. Het werkt maatschappelijk beter als een God zoiets oplegt dan een vorst of generaal). Alleen, we zijn ook chimps, “in-group-dieren”, we hebben een sterke drang om “ons soort mensen” belangrijker te vinden dan anderen; alleen, we hebben kennelijk een al te menselijk relatief gemak om anderen niet als menselijk te zien, te “ontmenselijken”, zoals de Joden in WOII, de zwarten rond apartheid en nu nog steeds door veel witte Amerikanen, de moslims als bron van alle geweld en zelfs van alle antisemitisme al zijn we daar zelf als witte christenen historisch de kampioenen van… Die drang is minstens zo sterk, zo fundamenteel menselijk. Er is geen natuurlijk of goddelijk moreel kompas. We zijn opportunisten. Je suis Trump, soms, als het er op een bepaalde manier op aankomt, al was het maar in de diepte waarin hij mijn walging oproept. Het spannende van de gedachte van de Waal is, dat hij gaat over één groep chimps en de leider. Maar wat gebeurt er bij meerdere groepen? Moord en doodslag. Daar gaat mijn biologentheorie. Ons collectief als mensen is zo groot dat er duizenden groepen chimps in passen. Het moreel kompas moet beter zijn dan de alfa-chimp en dus nog beter dan de alfa-trump.

Wat wij mensen, en met name in het rijke westen, hebben gedaan in duizenden jaren ontwikkeling is langzaamaan een systeem ontwikkelen dat rust op een stapel afspraken. Democratie, one man one vote, de meerderheid regeert, maar de meerderheid mag minderheden niet uitbuiten of uitmoorden of verjagen, men moet rekening houden met…. Burgers moeten worden beschermd tegen de staat voor het geval er leiders komen die dat vergeten. Die bescherming vinden we bij onafhankelijke rechters. We hebben de burgerrechten en de fundamentele vrijheden bedacht. We hebben overheden gebouwd die burgers niet alleen moeten beschermen tegen de leiders zelf, maar ook tegen de scherpe kanten van het bestaan. We verdelen rijkdom en beschermen het zwakke. Maar daarbovenop, we maken ook regels over hoe landen met elkaar omgaan. Over elkaars grenzen en integriteit respecteren, we bedachten het oorlogsrecht en de VN. We hebben daarmee een systeem gemaakt dat ons, burgers, ons bozen en verongelijkten, ons angstigen voor de vloed aan moslims en Afrikaanse gelukzoekers, ons dus, remt in onze neigingen om te gaan vechten, onze grenzen te sluiten en mensen met moeilijke namen terug te sturen naar waar ze vandaan kwamen. We hebben een systeem dat ons beschermt tegen onze eigen sociale zwakheden. En we overleven de wereld alleen als we dat abstracte systeem van regels en instituties koesteren en beschermen. Of eh, gedraag ik me nu al te bekeerd? Het overleven in collectief verband is dus meer dan alleen omgaan met de mens in jezelf en in de ander: het is ook en vooral koesteren van abstracties, procedures en instituties. Onafhankelijk van de vraag hoe erg de ander op een hufter lijkt.

Zo lang er geen natuurlijk of goddelijk moreel kompas is zullen we het moeten doen met wat we in onze menselijke beperktheid de laatste honderden jaren hebben opgebouwd. Ik ben er “meer dan tevreden” mee dat ik daar een groot deel van mijn leven en energie aan heb gewijd (om de oude-mannen-cirkel waarmee ik begon rond te maken). En dus Geert, Donald, Recip, Polen: rechters zijn ook mensen, maar ze verdienen respect en bescherming. Ze zijn niet “fake” als ze tegen je maatregelen zijn of je gedrag veroordelen. En dus Mark, “PLeurt op” tijdens de laatste verkiezingen, behoort tot de liberale dieptepunten uit onze recente bestuurlijke geschiedenis, omdat je daarmee als “ons feitelijk staatshoofd” je menselijke veroordeling boven het staatsrechtelijk bestel dat je moest leiden en beschermen plaatste.

Alleen, ik begrijp nog steeds niet goed waar die sterke drive vandaan kwam, die drive om me te wijden aan, met vaak ook zoveel emotie die daarmee gepaard ging, me in te zetten voor die abstractie, om iets “te dienen” dat nooit over concrete anderen ging, (al zaten er vriendschappen tussen) maar om dat principe, om die abstractie. Ik heb dus, ondanks dit lange verhaal nog weinig antwoord op mijn beginvragen…. Toch dat religie-gen?

De onverdraaglijkheid van het gelijk (zomergast Helberg)

Ik twijfel veel en vaak het meest aan wat ik meen het zekerst te weten en wantrouw ik het meest waar ik het diepst van overtuigd lijk. Hoe meer een redenering of een standpunt is dichtgetimmerd hoe meer ik hem wil openbreken. Hoe groter het gelijk hoe meer ik dat gelijk als benauwend ervaar. Of het nou mijn gelijk is of dat van een ander.

Zondagavond legde Glenn Helberg aan de wereld uit hoe ik over de dingen dacht. Ja ook hoe hij er zelf over dacht natuurlijk, maar ‘he was killing me softly with my words’.
Hij had een standpunt waar ik ten diepste mee worstel en dat bouwde hij langzaam, steentje voor steentje op, alsof hij een cirkelvormige muur opbouwde met allemaal elementen waarmee ik het volledig eens was. Ja, natuurlijk is het doden van de persoonlijkheid door psychiaters door middel van schokken en operaties goedbedoeld misdadig, ja natuurlijk is het misdadig om homoseksualiteit misdadig te noemen, ja natuurlijk streed de burgerrechtenbeweging voor de juiste zaak en was de invloed daarvan op de homobeweging onmiskenbaar… en zo verder, naar de culturele invloed van slavernij, invloed op de rol van vader en van moeder, ja, en al die witte Amerikanen, die de zwarten onderdrukten en nu Trump stemmen, het zijn “onze kinderen”, hebben wij wat zij doen aan hen meegegeven? Willen we leren van hun fouten? Langzaam sloot de muur zich. Er kwamen momenten van vertedering, van herkenning over de machteloosheid om elkaar te zien, te verdragen en te raken in en huwelijk. Maar nooit werd ons, kijkers met steeds meer geprangd gemoed een uitweg geboden. De muur stond en ik kreeg het steeds meer benauwd van mijn eigen gelijk.

De kern van het verhaal was het onvervreemdbare recht van een ieder om zichzelf te zijn en niet te worden vervolgd, bespuwd of geslagen om wie hij is. De kern is een boodschap van liefde. Maar dat is een boodschap die nog nooit waar is geweest. Wie je denkt te zijn is een produkt van veel verhalen die jou zijn verteld en je zelf in een of andere vorm hebt herhaald en geïntegreerd met andere verhalen. Wie je denkt te zijn kan veranderen door ervaringen met een grote impact die oude verhalen omver kegelen. Je bent de “narrator, de verhalen verteller, die ziet hoe jij als verhalenverteller je eigen verhaal schept” waarschijnlijk, denk ik. Maar ook: De baas gaat op zijn hond lijken, een man en een vrouw (of man-man, vrouw-vrouw, divers-divers) scheppen nogo-area’s in hun relatie, waar je dus niet ‘jezelf-zijnd’ komt. kinderen houden veel weg voor ouders die onherroepelijk en onvoorwaardelijk van hen houden en proberen zich dus anders voor te doen dan ze zich gedragen. Hoe lang is de geschiedenis van homo sapiens? 100.000 jaar? Ik vermoed dat deze notie van ongestraft kunnen zijn wie je bent pas 50 jaar maatschappelijk en politiek betekenis heeft. is het dan een onvervreemdbaar recht van elk mens? Hoe belangrijker deze notie wordt hoe meer psychiaters er nodig zijn. Ik kan nog een uur de kern van de notie te lijf… Maar toch heeft Glenn gelijk, is hij een mooi en belangrijk mens, is het belangrijk naar hem te luisteren. Ik hou het niet vol, aan het einde van de avond hap ik naar adem. Ik wil tegengas, ik wil lachen.

Ik vroeg mij af of één van de mooiste momenten van de avond niet was Janine die zich onzeker toonde, bang om verkeerde dingen te zeggen als witte geprivilegieerde en Glenn die uitlegde hoe erg ook zijn angst was (zie wat Sylvana over zich heen kreeg). Eigenlijk was dat het moment waarop er iets van de muur kon worden gesloopt, waarop er lucht kon worden gemaakt. Maar Glenn, die vroeg al op de avond uitlegde hoe iemand die een 9 op tafel legt een 6 neerlegt voor degene die tegenover hem zit, en hoe je dus verschillende dingen kan zien als verschillende mensen die naar hetzelfde kijken, die Glenn ging door met het bouwen van een muur om zijn (en mijn) “9”. En waar blijft die 6 dan die vast ook een beetje van mij is.. ? De herkenning van elkaars angst om elkaar of anderen te kwetsen over dit soort diepgevoelde onvermogen om elkaar helemaal te begrijpen verdween langzaam in het water van het decor.

Waarom voel ik dit in Godsnaam zo, waarom smacht ik na twee van de drie uur Glenn wanhopig naar relativering en humor? Ik denk (“Godsnaam” dat is het woord) plotseling terug aan de kerk, aan de preken en gebeden, waarin onomstotelijke “absolute” juistheden en goedheden over hoe het moest en moest worden gezien werden geponeerd en waarin Gods genade als enige redding tegenover ons onvermogen stond om zo juist te zien en zo goed te zijn. Ik kon soms pas weer ademhalen als mijn opa mij na de kerkdienst weer aan het lachen maakte. Ik kan nu nog steeds pas weer ademhalen van mijn eigen gelijk als ik het twee tellen later belachelijk mag maken. Waarom? Omdat de pijn van de pil van het gelijk misschien alleen is te verdragen, kan binnenkomen, met een slok humor. Absoluutheid kan zich misschien alleen nestelen met relativering als oplosmiddel. Voor mij geldt dat. Ik vind drie uur lang gelijk hebben, ook als ik het er mee eens ben, onverdraaglijk. Valt er iets te leren van moppen over rabbi’s?

De redactie van Zomergasten moet minstens een, liefst twee fragmenten met relativering en humor verplicht stellen. In ieder geval voor suitable cases for treatment als ik…