Krèss

Hij gaf me een hand. “Kees” en knikte nog eens ter bevestiging. “Mijn vrouw is bij me weggelopen omdat ik zo’n ouwehoer ben, dus zet U zich maar schrap, haha. Maarruh, ik zit hier dus al jaren een paar keer per week en ik heb U nog nooit gezien….”. Deze mededeling liep qua toon omhoog alsof het een vraag was. Ik moest dus wat. De koelkast was leeg en mn sigaretten waren op. Dat was altijd het sein om naar de buurtkroeg te gaan. Twee of drie keer per jaar. Een paar pilsjes en een pakje Marlboro van Annie en dan weer naar huis. Meestal kan ik stil om me heen kijken, luisteren, mijmeren, me een beetje inbeelden dat ik Carmiggelt in den Haag ben. Nu niet, niet met Kees. Kees zat alleen. Er waren wel meer mensen, maar die waren met elkaar en hadden kennelijk iets effectiefs bedacht om hem op afstand te houden. Nadat hij me volledig had uitgehoord en ik m een pilsje had aangeboden werd hij even een beetje stil.

“Ken U dat, een krèss?” Ik zal dom gekeken hebben. Het begon me ook nu pas op te vallen hoe plat Haags hij praatte. Als de tegenpagtè, geen gezèk idereen rèk. En dat leidt me altijd geweldig af. Om het te kunnen imiteren, later. Nee ik wist niet wat een “krèss” was. “Je weet wel, zo’n gebau waach moedachs die weggukuh hun kroos kennuh achtahlatuh”. Hij was schilder vertelde hij. Nu winterschilder, want binnen, ’s zomers buitenwerk natuurlijk en in de bouw. “Fascinerend meneer. Elke paar jaar veranderen er regels en dan moet er verbouwd en dus ook geschilderd. Mooi voor vrije jongens zoals ik, want sinds me scheiding wegguk ik voor muh eiguh. Die trut is godverdomme zelluf weggelopuh, dan gaat Kees niet weggekuh voor de alimutatie”. Dat plat was er alleen als ie emotioneel was of stoer wou zijn, begon me op te vallen.
“Fascinerend meneer. Ik ben nou op de zeugelingenafdeling. Daar staan zo’n vèftien van die bakkies. Van die hoge bakkies en in al die bakkies legguh schètlèstachtjes”. Schijtlijstertjes reproduceerde ik grijnzend in het hoofd. “En daar loop dan zo’n wèffie rond. zeg maach, t schètlèdstachtje. En die is goed jonguh. Ziet U het voor je?”. Ik zal weer niet al te intelligent gekeken hebben.
“Stel U zich voor. Dat schètlèdstachtje loop daar rond tussen die bakkies. Je ziet ineens dat neussie omhoog gaan. Ze loop naar bakkie veechtien, haalt t wurm eruit en verdomp als t nie waar is, raak. OK Schone luiach. Schètlèstachtje terug in zn bakkie, luiach in de ton. En dan blèk bakkie nummer tien aan de beurt. Het ritueel herhaalt zich. En dat gaat in een ruk door jonguh. Zo tegen de middag zit die ton meer dan half vol. En ze stoken goed in zo’n krèss. Dus je ken je voorstelluh wat er dan gebeurt, Dat meuacht als de kankach meneer. Maar de neus van dat ledstachtje blèf perfek ze werk doen. Fascinerend…Fascinerend. Eén van mèn nou?”

We namen er nog een. “Je woont nou alleen?” Ik ben gewend broeders te tutoyeren met wie ik drink om de lege koelkast en het lege huis te verdrijven, hij als schilder heeft kennelijk geleerd langer beleefd te blijven. “U mot weten die domme kut is nou zes jaar weg. Gelukkig waren er geen kotachs. Ik ben eers naar een flatje verhuisd in Loosduinen maar dat was me veel te ver van duh Haag. De hele laan van Meerdervoort man, een klere-end”. De heimwee trok een smartelijke groef om zijn mond. “Ik heb een paar jaar goed zwacht verdiend en toen kon ik hiero een verdiepinkie kopuh en nou gaat t weer beter. Ik ben hier ook in de buurt gebore weet je wel. Doe ik ook rustiger aan. Je mot niet teveel zwachtweggekuh, want dan valt t op en komme ze achter je aan”.

Hij vroeg weer of ik echt getrouwd was. Hij verdiepte zich een tijdje een beetje treurig in zijn halflege bierglas. “Is niet goed meneer. U hier, uw vrouw helemaal daar, door de week, en elkaar alleen zien in het weekend en op vakantie”. Ik bleef vragend naar hem kijken. Het viel me op dat hij weer minder plat praatte ineens. “Weet u, het is een blijft en stomme kut natuurlijk, maar ze had ook geen ongelijk dat ze wegging. Ik was vaak lang weg op projecten ergens anders, of ik zat met mn vrienden in de kroeg of bij ADO. Het was dus ook een beetje mijn fout. Pas maar op”. Ik liet Annie nog een biertje tappen voor hem. “Morgen weer vroeg dag, hou je haaks Kees”.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *