“Neem nou van mij aan Hero, ik heb twee wereldoorlogen meegemaakt en tien jaar propaganda er tussenin, dat gezwam over rassen is onzin”.
Aan het woord is mijn tweede hospita. De twee hospita’s hadden zo het een en ander gemeen. Allebei vrouw van in de tachtig. Bij allebei moest je twee trappen op om op de verdieping te komen waar ze woonden en allebei hadden ze twee verdiepingen hoger een student op kamers. Allebei hadden een soort ongeschreven regel dat de student het vuilnis buiten zette. Allebei vonden ze het leuk en leerzaam voor de jonge man op kamers om over hun leven te praten. Ze werden ook wel wat gevleid door zoveel aandacht vermoed ik. Ze waren allebei door en door Amsterdams, slecht ter been en scherp van geest. En daar ongeveer houdt de gelijkenis op. Bijvoorbeeld, mijn eerste heeft vermoed ik nooit de een meter zestig gehaald, ook niet toen ze nog rechtop liep. Juffrouw Kat was net zo groot als ik. Zeg maar ongeveer een meter vijf en tachtig. Juffrouw Kat kwam uit een wereld waar geld een rol speelde. Ze heeft nooit gewerkt bijvoorbeeld. Juffrouw Kat sprak niet accentloos, ze had het accent van de bovenlaag en daarvan ook een beetje het “air” en de neerbuigendheid af en toe, tussen de oprechte belangstelling en warmte door. En Juffrouw Kat’s kamer was een museum van haar leven. Hier en daar was nog wat behang te zien, verder hing het vol, met foto’s, schilderijtjes, tegeltjes, klokken en kunstvoorwerpen of souvenirs.
Juffrouw Kat. Deze naam geeft twee clues. Juffrouw: ongetrouwd dus. Mijn vader had twee zussen die zich juffrouw Zuidema noemden. Na de waarschijnlijke teleurstelling werd het een soort geuzen-aanduiding. Eén ervan was er zelfs onomwonden trots op dat ze in bijbelse zin “nooit een man had bekend”. Niet alleen ongehuwd, ook nog maagd. De tweede clue, Kat. Ik kom er nog op terug.
Als ik drie jaar gesprekken in één dialoog samenvat, zou het ongeveer als volgt gaan.
Ze schuifelde de kamer weer binnen met een dienblad met twee kopjes koffie. Ze zag me rondkijken langs alle portretten en snuisterijen aan de muur. “Allemaal dood jongen, allemaal dood. Dat krijg je als je zo oud wordt als ik. Dan valt iedereen om je heen weg. De oorlog heeft natuurlijk ook erg geholpen. Ik ben nou zover dat ik van de vriendinnen die nog leven geen foto’s neerzet. Om te eren dat ze er nog zijn. O ja, overmorgen komt mijn jongere vriendin Carla langs om een uur of tien, ben jij dan thuis?” Ik knikte. “Wil je dan zorgen dat je hier bent als ze belt, dan kan je haar de trappen op helpen want dat kan ze niet meer alleen”. Ik grinnikte in stilte, niet alleen de vuilnisbak dus, ook de “jongere vriendinnen” horen tot de te torsen lasten…
Mijn oog was gevallen op een mooie oude foto in de hoek, waarin een prachtige lange vrouw met opgestoken donker haar naast een aanmerkelijk kleinere man stond in traditioneel Javaanse kleding. Ze zag alles, ze hoefde haar hoofd niet af te wenden om te weten waar ik naar keek. “Mijn Indische Prins, mijn Javaanse Prins”. Een zucht. “Dat is een bijzonder verhaal Hero. Ik was dus financieel gezien best een aantrekkelijke partij. Er zit geld in de familie. Dat leverde een aantal charlatans op die geen zin hadden in werken. Zoontjes van aan lager wal geraakte families bijvoorbeeld. Uitvreters en opmakers. Mannen die ik aardig vond schrokken van mijn lengte en mijn verstand. Ik las veel en handwerkte weinig, vandaar weet je. Ik kan je verhalen vertellen hoe het toen toeging… De mannen die werden gestuurd waren charmant tot je ze door had en dan dropen ze af. Mannen die niet werden gestuurd verzonnen smoesjes en dropen af. God weet hoe ik heb geleerd mannen te wantrouwen. Te haten soms. Ik wilde onafhankelijk zijn. Maar werken, mocht niet. Er werd voldoende geld op mijn naam gezet om van de rente te kunnen leven. Ik moest mijn leven maar zien te vullen. Maar met wat? Een meisje mocht niet zoveel in die tijd. Lezen wel. Romannetjes, gedichten. Studieboeken werden bij me vandaan gehouden. Het was niet makkelijk”. Ze werkte zich weer omhoog uit haar stoel. “Nog een kopje? Of zeg jij ook bakkie?” Hoofdschuddend werkte ze zich na mijn grijns naar de keuken.
Ik nam de pauze te baat om op te staan en de foto van dichtbij te bekijken. Ze was inderdaad mooi vroeger. Donkere ogen, een scherpe neus, lang en slank. Ze zou nu zo mannequin kunnen zijn met een dergelijk uiterlijk. De man naast haar was niet klein, maar wel gauw zo’n tien centimeter korter. Hij had geleerd enigszins gezaghebbend te kijken op foto’s. Hij was een jaar of 30 zo te zien. iets ouder dan zij. Op een of andere manier was zijn glimlach streng maar vriendelijk.
“Mijn familie zat in de handel, en hij was een paar maanden hier om dit deel van het vak te leren zodat hij wist wat er met de spullen gebeurde die op de plantages in zijn omgeving werden verbouwd. Hij woonde in een hotel, maar hij werd af en toe uitgenodigd om bij de familie te eten. Het klikte. Als er nou één verbintenis was die niet kon…. Nou misschien voor ons hij hier… nou… Maar ik met hem mee daarheen? Nou nee, ondenkbaar. Hij ging dus terug. Dat heet bitter wenen geloof ik in de literatuur die ik toen las…”
“Nee daarna heb ik de mannen uit mijn leven gebannen.” Er konden in onze gesprekken lange pauzes vallen. Die vraag naar het maagd zijn durfde ik niet te stellen. De stiltes waren nooit onaangenaam, ook nu niet. We dronken de koffie die intussen niet meer vers was. “Kat” vroeg ik, die naam heb ik nooit eerder gehoord. Wel van Leeuwen en de Hond, de Haan…” Kennelijk roerde ik nu iets aan. Het was niet de gebruikelijke zelfverzekerde glimlach. Ik proefde iets van pijn en ook weer niet. “O ja, je komt niet uit Amsterdam he. Kat is een Joodse naam. Amsterdams. Er schijnen er ook nog wat in Antwerpen te zitten. Als Asser of Asscher. Joods. Handel, geld en diamanten. Kat, “pas vooral op voor de aaibare Jood” dat zeiden ze in de dertiger jaren soms van Joden met dierennamen.” Ik kende haar nu al een tijdje, maar dat was nog nooit bij me opgekomen. Een aaibare Jodin leek ze me niet, sterker nog, ik had nog nooit ook maar enige associatie met Joods zijn en de oorlog enzo gehad. “Zo, dus U bent Joods?” Weer bleef het even stil. “Nee, formeel niet en dat heeft waarschijnlijk mijn leven gered. Mijn vader wel, maar hij had een gojse getrouwd. Een meisje uit Noord Holland. En Joods zijn geef je door via de vrouw. Alle “Katten” die met een joodse zijn getrouwd en hun kinderen zijn zo ongeveer van de aarde gevaagd door het nazi-uitschot. Ik niet. Ik zonder man en kinderen, terwijl hele gezinnen…” Later zou ik leren dat veel meer holocaust-overlevers een voor buitenstaanders vrijwel onbegrijpelijk schuldgevoel kenden dat zij er nog wel waren en al die andere lieve en voor anderen belangrijke mensen niet. Mijn juffrouw Kat ook zij, ook zij was er door getekend.
“Hero leer één ding van deze dwaze oude halfjodin. Als het andersom was geweest, mijn moeder joods en mijn vader uit Kennemerland was ik Jodin geweest en waarschijnlijk vergast. Ja jongen, Wat is dat vermaledijde Joodse volk dat volgens Hitler alles had veroorzaakt dat moest worden weggevaagd en uitgeroeid? Een zooitje halfbloeden? De Joden hebben altijd in kleine groepen verspreid in alle landen geleefd nadat ze uit hun land waren verjaagd. De diaspora noemen we dat. Denk je dat ze alleen onderling kinderen maakten? O ja, Joodse mannen zijn zuinig op hun dochters. Die zullen wel vaak met verre Joodse familie zijn getrouwd. Maar mannen zijn altijd al wat meer aan het rondkijken, toch? Jij toch ook? Dat betekent dat wat ze Joden noemen aardig wat mensen omvat die een niet Joodse vader en/of opa hebben gehad en dus met ook niet-Joods bloed in de aderen, maar dat wat ze “niet Jood” noemen veel meer mensen met een Joodse voorouder betreft. Misschien had de helft van de Nazi’s wel ergens Joods bloed. De mens verzint altijd een hoop onzin om anderen buiten te sluiten en zichzelf en soortgenoten te verheerlijken. Het is allemaal onzin”. Ze had intens verdrietig, schuldig en erg boos geklonken en ik had de beste geschiedenisles ooit gehad. Een les in menskunde is misschien beter. “Mensen, mannen….” zuchtte ze nog.
Ha die Hero,
Wat een prachtige blog over juffrouw Kat. Ik herinner me haar nog wel enigszins. Dat lange slanke silhouet….. Ze stond bovenaan bij de trap in het tegenlicht. Meer kan ik me niet herinneren.
Wel weet ik dat zij, of juist die andere hospita Jitske (dit was Jo, Jitske was idd de eerste) heette. Vermoedelijk was dat die andere. Jitske Kat klinkt niet zo goed, eerder hakkelig.
Jitske van in de tachtig.
Ik was daar nogal verbaasd over.
Wij hadden onze pas geboren dochter, nog maar acht weken toen ik dat hoorde, ook Jitske genoemd.