Hoe vermoeid kan iemand ogen? Dat ik uiteindelijk de opdracht niet kreeg kan wel eens een gevolg zijn geweest van zijn vertrouwelijkheid. Eigenlijk hebben we alleen maar over hem gepraat. Hij was er kennelijk aan toe.
Er was dus onverwacht een extra gesprek ingepland met de burgemeester, na de commissie die met de offrerende bureaus praatte en de keuze zou voorleggen aan het college. Hij had een kamer die uitkeek over het park achter het gemeentehuis. Een grote lichte kamer met een ouderwets groot bureau. Er hingen landschappen aan de muur. Het was eind van de middag en de lage zon maakte dwarrelende stofstrepen in de kamer. Hij was in de zestig, Kaal met een grijs randje. Onberispelijke blazer met groen/blauw gestreepte stropdas en bijpassend pochet, lichtblauw overhemd met gouden manchetknopen, donkerbruine molières met gaatjes met erboven een grijze pantalon. Als om door een ringetje te halen. Hij had een gezonde bruine kleur, maar die ogen…
Hij stelde zich eerst alleen maar voor, nodigde me uit om in zijn “zitje” plaats te nemen, schonk koffie in, liet zich in de stoel tegenover me zakken en monsterde me. Dat moest tegenvallen. Slobberpak, geen pochet, geen manchetknopen, bovenste knoopje van mijn overhemd los… Hij zei niets. Ik besloot het ijs te breken met de deur in huis. “U wilde kennismaken” zei ik, “U moet daar een eigen reden voor hebben. Wat is uw belang bij deze opdracht?”.
Hij maakte het gebaar dat bij zijn pak paste. Hij bracht, de ellebogen op de leuning van zijn stoel, de vingers van zijn beide handen bij elkaar en keek over me heen naar de muur. “Tja…. ze hebben zojuist alle keurige doelstellingen en verwachtingen overgebracht neem ik aan. Ik weet dat ik daar eigenlijk niets aan toe te voegen heb. Ze zijn al in het College besproken. Daarom stelt U die vraag ook natuurlijk…. Tja… Ik weet ook dat ik me eigenlijk als burgemeester… daar is het management voor. Maar het is bestuurlijk ook gevoelig weet u. De gevoeligheid… uh tja… ben ik zelf. Ik heb dat aan de andere kandidaat niet eens verteld, maar die vroeg ook niet naar mijn redenen en belang”. Er viel een lange stilte waarin ik me afvroeg of dit nou was wat nodig was om de opdracht binnen te halen. “Ik ben moe” zei hij, “ik heb geen zin meer”.
“Ik zag u net naar mijn kleding kijken en me inschatten. U zag dat ik terugkeek en u moet zich hebben afgevraagd of uw slordige kleding tegen u zou werken. U heeft ook vlekken op uw pantalon, weet u dat? Nou dit soort kleding draag ik sinds ik ben gaan studeren en ik wil niet meer. Ik slaagde als braaf zoontje van een advocaat op mijn negentiende voor het gymnasium. Mijn pa nam me mee naar de kroeg en daarna, na een paar wijntjes, naar de kledingwinkel en zocht “dit” uit. In drievoud. JanWillem, zei hij, dit draag je vanaf nu altijd, behalve als je gaat zwemmen. Je gaat ook rechten studeren, dus draag je het in de collegebanken, op de studentenvereniging en als je een meisje pakt. Jij wordt een belangrijk mens en dan zie je er altijd onberispelijk uit. Belangrijke mensen kunnen op elk moment door anderen worden gestoord en dan moeten ze zich niet hoeven te schamen voor hun kleding. Ik ben op stand getrouwd, ambtenaar geworden op het ministerie van justitie, lid geworden van de CHU dat later CDA werd, in de raad gekomen, wethouder geworden in mijn woonplaats en later hier burgemeester. Ik heb meer dan veertig jaar geleefd naar het zijn van de man met de blazer. Ik heb altijd gezorgd dat er niets op me aan te merken was. Ik ben vergeten zelf te leven”.
“Wat weerhoudt u om nu per direct te stoppen? Welk verband is er met de reorganisatie hier?” vroeg ik. “Weet u, iemand die zorgt dat hij geen fouten maakt, is niet persé goed. Misschien is mijn grootste fout wel dat ik eigenlijk alleen goed ben in representatief zijn. De vertrokken secretaris vond me een bestuurlijk onbenul en deed van alles achter mijn rug. Hij kwam van buiten. De wethouders vonden het prachtig, Die hadden het gevoel vrij spel te krijgen. De ambtenaren en de burgers roken het en sloten de rijen tegen hem. Hij is nu weg. Als ik ook ga geef ik hem en die rare wethouders die er ook niet zoveel van bakken half om half gelijk. Daarom heb ik op een reorganisatie aangedrongen. Als die slaagt kan ik misschien…”. Ik staarde een tijdje in gedachten naar mijn ongepoetste schoenen. Hij stond op, liep naar de kast in de hoek en haalde een wijnfles en twee glazen te voorschijn. Hij schonk in en proostte. “Mijn vrouw en ik drinken meestal voor het eten al een glas. Ik ben nu wat verlaat, dan drink ik meestal hier een glas. U doet mee?” Ik hief het glas. Ik had op een vreemde manier met hem te doen. Eigenlijk vond ik het mooi, in zijn algemeenheid, zonder aanzien des persoons, in abstracte zin, dat met hem dit ras -van , tja hoe zeg je dat: “opgezette burgemeesters”?- verder zou uitsterven. De meeste waren al weg. Vertegenwoordigers van een elite die inhoudelijk niets brengen en nauwelijks meer zijn dan een symbool. Maar tegelijkertijd ontroerde hij ook als mens. “Jaja, u bent duidelijk, u kunt zich natuurlijk niet permitteren om deze doelstelling leidend te maken in uw project. mag ik uw aarzeling zo interpreteren? U heeft natuurlijk gelijk. Maar heeft u dan een ander advies?”.
Er schoten wat gedachten door mijn hoofd als, laat de dienstauto roze spuiten, of haal die landschapjes weg en hang een mooi naakt op, of iets abstracts met primaire kleuren. Later bedacht ik me dat ik iets had kunnen zeggen als, ik zal wekelijks rapporteren als dat u helpt bij uw beslissing. Maar ik antwoordde vanuit de persoonlijke ontroering. “U heeft zich nu al meer dan veertig jaar steeds veel aangetrokken van wat anderen willen en zullen denken bij uw keuzen. U zegt dat u dat niet meer wilt en toch doet u het nog steeds. U zegt dat u pas weg kunt gaan als er ergens buiten u objectief gunstige omstandigheden zijn. U kunt toch ook gewoon nu zeggen dat u moe bent, dat uw gezondheid noopt tot rustiger aan doen. Dat zeggen uw ogen me tenminste. U kunt toch zeggen dat u vermoedt dat u uw gemeente nu het beste dient door haar over te dragen aan de volgende generatie? Wat let u?”
Eigenlijk hoopte ik dat hij nu zijn stropdas zou afdoen, zijn boordje openknopen, zou grijnzen, nog een glas inschenken en opgelucht zijn vrouw zou bellen. Met “Schat ik kom, hierna alleen nog mijn afscheid”. maar dat gebeurde niet. Hij draaide de wijn rond in zijn glas en knikte. “Bedankt voor het gesprek” zei hij en stond op.