Maandelijks archief: maart 2017

Een zelfstandig denkend mens

Ik vraag me al jaren af of dat wel bestaat. Ik zie nog de Brave Soldat Schwejk zich door de eerste wereldoorlog heenmodderen als Selbstständig denkender Mensch en ook toen, jaren geleden, bestond die twijfel al. Hij rotzooide maar wat om zijn vege lijf te redden.
Hoe komt een mens aan zijn beelden over de wereld, over hoe het verder moet en goed en kwaad. Nee niet van de slang in het paradijs. Dat was trouwens en by the way een ander verhaal dan ze me in mijn jeugd voorspiegelden. Adam en Eva staan -vertelde mijn antropologieprofessor aan de gereformeerde Vrije Universiteit- voor de rondzwervende jagers/verzamelaars, die in kleine promiscue groepen rondtrokken, en (van) de aarde namen zoals ze was. Toen de mens begon agrariër te worden begon hij moeder natuur naar zijn hand te zetten. Hij werd geleidelijk monogaam en monotheïst, ontwikkelde schaamte. De “kennis van goed en kwaad” was de kennis om niet alleen appelen te plukken, maar ook appelbomen te telen, graan te telen, knollen en dergelijke. Het was ook de (sociale en ethische) kennis die nodig was om met bezit om te gaan, want zwervende groepen hebben nooit meer dan ze dragen kunnen en boeren hebben grond en vee en voorraden oogst. Dit was niet een verhaal over de zondeval en de plotseling ontstane inherente slechtheid van de mens. Het was een verhaal dat nodig was om de volgende beschavingsvorm te ontwikkelen. Denken (kennis) en verhalen…. daar zit wat.

Hoe ontstaat die kennis van goed en kwaad? OK een boom is er dus niet. Ja natuurlijk ouders broers en zussen, onderwijzers, bazen, vriendjes en collega’s en alle moderne social-media-bubbelgenootvarianten daarvan. Maar eerst even op individueel niveau. Hoe slaat een mens dingen op en verwerkt hij ze? Er is de eerst de “sensatie” (zintuigen nemen iets waar, genot, pijn, schoonheid). Dan is er de reactie in het lijf en het brein, de “ervaring” (en toen pikte Jantje mijn bal en werd ik boos, maar Jantje is groter en ik durfde hem niet terug af te pakken en toen kwam mijn broer helpen en dat was fijn). En dan komt het “Verhaal” (en zei later mijn vader “zie je nou wel dat je niets moet pikken want dan maak je een ander boos of bang en verdrietig. Wat jij niet wil dat jou geschiedt…”). Het directe geheugen over zintuigen is beperkt. Reuk schijnt nog het sterkst gekoppeld te zijn aan terugzoekmechanismen in het geheugen. Van de ervaring onthouden mensen meestal alleen het hoogtepunt of dieptepunt en de afloop. Wat onthouden wordt is het verhaal. En dat verhaal moet als het even kan kloppen met andere verhalen en niet teveel tegenstrijdigheid opleveren. Wat het beste werkt om er een coherent verhaal van te maken dat klopt is het ervaren en er over napraten met anderen. Op diepe trauma’s na blijven individuele ervaringen slechter hangen dan gedeelde. Er is geen beter beklijvende ervaring dan de gedeelde en doorleefde (=omgezet in een kloppend verhaal) ervaring. Hoe meer mensen van een groep, een sociale-media-bubbel, een omroep, een kerk die ervaringen en verhalen delen, hoe realistischer en geloofwaardiger het verhaal en het besef hoe het hoort en verder moet dat daarbij hoort voor de leden van dat gezelschap.

Zoals het paradijsverhaal van 7000 voor Christus via de Bijbel van een parabel over de agrarische revolutie een verhaal werd over zonden en slechtheid, zo worden gedeelde ervaringen en verhalen beelden hoe het hoort en waar het heen moet. En die verhalen zijn weerbarstig. Hoe fouter ze zijn hoe meer we eraan vasthouden lijkt het wel. Een modern voorbeeld. Jarenlang hebben we gevonden dat instellingen voor openbaar nut, zoals met energie en communicatie, het spoor, de wegen, een zaak voor de overheid waren. Toen kwam plotseling het verhaal dat de markt veel beter was in het eerlijk zorgen voor dat soort voorzieningen. Er werden allerlei zaken geprivatiseerd en soms werd zelfs kunstmatig voor concurrentie gezorgd. Voor een deel werkte het goed. Maar op onderdelen werkte het niet. Als het “neutrale” beslissingen waren geweest waren die laatste teruggedraaid. Maar het waren geen neutrale beslissingen. Het waren beslissingen die samenhingen met een liberale-humanistische levensvisie. En fouten erkennen in een levensvisie is lastiger. Dan gaan we liever repareren. Dan komt er aanvullende regelgeving en meer toezicht. Dan roepen we dat de overheid zich nog teveel bemoeit met de markt en decentraliseren we door naar lagere overheden en vergroten we de administratieve ellende die uit de hele operatie is voortgevloeid zie het drama met de jeugdzorg. Zoals een koning vroeger nooit wou roepen dat zijn soldaten vergeefs gesneuveld waren in de eerste slag en vrolijk aan de voorbereiding van de tweede begon waarin nog meer boerenknechten het loodje zouden leggen, zoals de politie de kosten van een nieuw automatiseringssysteem laat oplopen omdat we niet willen erkennen dat we vanaf het begin fout zaten, zo worden verhalen moreel zwaarder en sterker bij tegenslag en aanwijsbare fouten. Zie het verhaal van Groningen en de NAM, elke volgende stap verdiept de kloof, vergroot het wantrouwen en verhoogt de druk van beleidsmakers om vast te houden aan hun lijn tot de volgende kabinetsformatie. En niet omdat het wetenschappelijk gezien logisch is, maar omdat het gaat om de geloofwaardigheid van het verhaal, het gezichtsverlies moet worden beperkt, het verhaal sterker moet zijn dan de ervaring…. Nou ja, zie Brexit, there is no way back!!! Isn’t there?????

Het denken over democratie, Brexit-referenda en markten met koninklijke klanten, over vrije partnerkeuze en genderbeleving is allemaal gebaseerd op de mythe van de vrij en zelfstandig beslissende en denkende mens. Totdat de vrij denkende mens naar Syrie wil om het kalifaat te helpen. Dan zijn de school, de jeugdzorg, de ouders en de Moskee te kort geschoten in hun gedragsbeïnvloeding. Dagelijks word ik aangespoord om mijn geluk te vergroten met nieuwe technieken als een zelf inparkerende auto en een snellere telefoon. Dagelijks word ik door Google en Facebook gebombardeerd met dingen waarvan ze denken dat ze me interesseren (om een gezamenlijk doorleefde ervaring op te bouwen?). Ik heb twee websites voor lieslaarzen bekeken en word nu al weken achtervolgd op allerlei sites met lieslaarzen aan de rand van mijn blikveld. Politici en zakenlieden weten dat we niet zelfstandig denken maar uiterst beïnvloedbaar zijn. Zo is de tevredenheid van werknemers met een verandering in bedrijfsprocessen aanmerkelijk groter als men het in het werkoverleg eens is over de koers, dan bij het belonen met materiële prikkels. Maak een verhaal collectief, zeg dat het hebben van een refurbished iPhone5s “Cool” is. Zeg dat politieke propaganda van een dictator bij de mensenrechten hoort en je wint. De kennis van goed en kwaad blijkt een verhaal in een verhaal….

In het verlengde daarvan vraag ik mij bijvoorbeeld af: Als Pauw bijvoorbeeld, bijna alle dagen in de week mensen als Wierd Duk, Baudet, jan Roos en dergelijke uitnodigt, gewoon omdat het zin heeft om dat geluid ook te laten horen, journalistiek gezien, vergroot dat nou het aantal volgelingen van deze rechtse gekkies en Gutmenschen? Maakt dat fascistoïde gedachten salonfähig? Of haalt het juist de hijgerige romantiek van “ons” verhaal, van “wij worden niet gezien en gehoord”, eraf? Zoals “die linkse gekkies en Gutmenschen vinden allemaal dat wij stom zijn, en nou zit daar die linkse gek Pauw van die linkse VARA ineens kritiekloos ons soort mensen aan het woord te laten… Er is helemaal niet zo’n vijandbeeld? Klopt ons verhaal wel?”. Ik denk dat het goed is als de opstandige romantiek eraf gaat, maar mijn God wat zijn het “slechte verhalen”. Het is goed dat ik het nog maar zelden zie.

Wat ik denk is eigenlijk dat we in onze mondiaal samenhangende wereld, met uiterst complexe technologie en complexe juridisch gestoelde samenwerkingsverbanden gewoon allemaal niet meer goed overzien wie we zijn, waar het heen moet en wat goed is. En allemaal onzinverhalen hebben, zowel linkse gekkies als rechtse. Dat we niet goed snappen hoe we het klimaat voor onze kleinkinderen dragelijk kunnen houden en toch werk hebben en een hypotheek. Dat we niet snappen hoe we met Afrika moeten omgaan. En dus over dingen die we nog wel een beetje snappen, als geweld en islam, als Brexit en kolencentrales ruzie maken in plaats van nadenken over de gevolgen van de bevolkingsgroei en het klimaat en the internet of things dat ons tot beïnvloedbare dingen maakt. We hechten zo aan onze verhalen van vrije wil en zelfstandig denken, dat we niet zien dat de politiek om de belangrijkste vraagstukken heen loopt, gestuurd wordt door spindoctors en bedenkers van alternative facts? Rutte gaat nu maanden formeren. Zou het in die formatie ook echt gaan straks over de toekomst van Europa? Over de weerbaarheid van de democratie tegenover de bij decreet regerende pseudodictators? Over de energietransitie en het klimaat? Over de verdeling van macht en rijkdom over de continenten en tussen overheden en multinationals? Over ethische kwesties samenhangend met de verbetering van de menselijke soort en de waardigheid van het lijden van de alsmaar ouder wordende ouderen? Of gaan we weer steggelen over wat geld voor de bestrijding van de drugsproductie in Brabant, wat extra rijbanen tussen Apeldoorn en Hengelo? I wonder hoeveel selbstständig denkende Menschen er eigenlijk zijn en in welke mate ik er één van ben, Ik meen dat ik er één ben, maar ik vraag het U af. Als het weigeren van het staand zingen van het Wilhelmus een teken is, ben ik het een beetje, maar verder….

Slagersarmen

Hij zat met jas aan en hoed op aan de bar. Een goeie zeventig denk ik. Het was zo’n korte zwarte wollen jas, zo’n jas die je met schippers associeert. De hoed was vaal. De rest van de kleren van een onbestemd grijs dat al jaren niet meer werd gedragen. Een jasje en een pantalon die allebei bij een pak hadden behoord, alleen twee verschillende. Er kwamen wat onregelmatige slierten grijs haar van achteren onder de hoed uit. Ik ging naast hem aan de bar zitten. Hij zat achter een leeg borrelglas. “Ha, een jeneverdrinker” dacht ik. “zie je ook niet zo vaak meer”. Het gezicht van de man stond roerloos. Zijn ietwat bollende ogen keken een beetje over het glas heen in het niets. Het gezicht zei “Het kan me allemaal geen moer meer schelen” zoiets onbestemds en sombers.

“Zo lieve jongen, wat kan ik voor je betekenen”. Tegen de zestig, geblondeerd opgestoken haar, de grote moederlijke boezem in een strak truitje zonder mouwen en een vage tijgerprint. Dit werd echt jeugdsentiment. Jeneverdrinkers naast je en lieve jongen genoemd worden door de vrouw achter de bar van een buurtkroeg. De plaats klopte niet. Mijn jeugdkroegen stonden in Schiedam en dit was den Haag. Ik zocht kroegen op voor het biljart en in dit kleine kroegje stond er geen. Hier was een spiegel achter de bar, waarin je de sombere roerloze blik van de man naast je kon lezen tussen de flessen door zonder opzij te kijken en dat soort flauwekul was er vroeger in mijn kroegen niet maar verder …
Ik kreeg mijn pilsje en mijn sigaretten en keek eens verder om me heen. In de hoek zaten vier mensen aan een tafeltje met allemaal wat anders. Ze namen de wederzijdse kennissen door op ziektes, bevallingen, verhuizingen, auto’s en verbouwingen. Het klonk als een gesprek in een huiskamer waarin twee stellen vrienden of buren wat bijkletsen. Het was onduidelijk of er een wie was die bij een wie hoorde. Er klonk geen lach, er was geen flirt, geen onnatuurlijk stemgeluid. Waarschijnlijk kwamen ze hier al jaren zo bij elkaar. Er hing een dartbord in de hoek, natuurlijk, in den Haag, Barneyville ….

De oude man bewoog een vinger. Hij wees, nauwelijks voor een ander dan de vrouw achter bar zichtbaar, naar zijn glas. Ze slenterde de anderhalve meter naar hem toe, zette haar ellebogen op de toog en boog zich wat naar hem over. “Weet je het zeker Arie ? Hoeveelste is dat nou ? Zesde, zevende ? Kan je nog wel lopen ? Kbedoel, morgen staat Marietje hier weer boos bij me, net als vorig jaar.” Arie bewoog niets, z’n vinger wees naar het glas waar hij nog steeds niet naar keek. Hij had ook de vrouw niet aangekeken. Z’n ogen staarden nu onwillekeurig naar de nu licht bollende boezem die op de bar rustte. Hij knikte niet, hij volhardde gewoon in het wijzen. Ja allemaal echo’s van de beelden uit de kroegen in mijn jeugd. Arie kreeg zijn borrel. Toen de vrouw de fles pakte van het rekje boven de spiegels zag ik de achterkant van haar bovenarmen willoos en vettig heen en weer slingeren. “Slagersarmen” noemden ze dat vroeger in de kroeg. Ik zag de man die dat het eerste zei en me had uitgelegd wat hij bedoelde weer levendig voor me.

We gingen meestal naar een kroeg met twee biljarts en heel vaak speelde die grote kerel met die wat oudere kleine op het andere biljart. Die kleine was goed en maakte lange series, zodat die grote, Teus heette hij, vaak veel tijd had om om zich heen te kijken en te kletsen. Ze dronken altijd allebei stevig. Jonge, in borrelglaasjes. Ze rookten shag, maar nooit boven het biljart, vanwege de gaatjes. Als wij het wel eens vergaten van dat niet roken boven het biljart kregen we van hen op ons donder. Op een dag waren we laat en was Teus al aardig ver heen. Hij had een sombere bui of dronk, wisten we niet want echt dronken hadden we hem nog nooit gezien. Daarvoor waren we meestal te vroeg weer weg. Teus vloekte altijd al veel, maar nu om de drie woorden. “Gerrit godverdegodver, nou heb ik dat tyfuswijf van me, met ‘r dikke reet en d’r slagersarmen, vanmorgen geneukt voor ik naar het werk ging. Tussen de middag thuis, heb ik d’r voorover op de keukentafel gelegd en suf geramd. Net thuis voor ik hierheen ging heb ik weer godverdekut. En het doet me niks. Godver wat is dat kutwijf dom en lelijk. Tyfus godver en ik weet zeker dat azzik straks weer thuis ben met me zatte kop dat ik d’r op d’r buik leg en weer zonodig van bil moet, desnoods slaapt ze door. Jezus, wat is dat toch. Hoe dommer ik ‘r vind, hoe meer ik me erger aan dat lelijke lijf, hoe meer die rotstem me door me kop snerpt, hoe meer ik ’r mot neuken. Alsof ik wil zegge, kop dicht teringwijf en bene wijd, da’s alles waar je nog goed voor bent. Godver, nee ga nog maar us, ik hoef nu effe niet te stoten, dat bewaar ik voor straks hahaha…”. Ik weet de kommentaren van de anderen eromheen niet meer precies. Volgens mij werd er van verschillende kanten met instemming op gereageerd, ja daar waren de wijven nog goed voor, en koken en wassen, maar je bleef bij ze en neukte met tegenzin, zoiets was het. Ik zat er met mijn HBS-litteratuurlijst-wijsheid naar te luisteren als 15/16-jarige en vond het maar niks en tegelijkertijd prachtig.

Nee, afgezien van die vier tot vijf keer per dag waar ik me weinig anders bij kon voorstellen dan de gebruikelijke grootspraak, kon ik het wel een beetje rijmen met de andere verhalen over werk en geld. Hier zaten, vond ik met mijn scholierenwijsheid, mensen die teleurgesteld waren in het leven en elkaar nodig hadden om die teleurstelling dragelijk te maken. Je maakte rotgrappen over bazen en politie en nog kloteriger grappen over lelijke vrouwen, die zelf al je geld uitgaven en mopperden als je naar je kameraden in de kroeg ging. Het was vriendentaal, mannenhumor, ook al stond af en toe de vrouw van de kastelijn achter de tap, dat was de mannenwereld, waar “je rot voelen” vertaald werd in vloeken, pesten en rotgrappen. Wie voor een dubbeltje geboren is, heeft daar regelmatig de pest over in en maakt grappen die ook nooit meer dan een stuiver waard zijn. Maar de zorgzame band voor elkaar was goud waard. Ze trokken elkaar er doorheen. Vaak zwijgend, knikkend en luisterend, vaak lachend en bevestigend en soms corrigeerden ze elkaar hard en ongenadig. Ik hield wel van die sfeer, als zoon van een burgermannetje tussen dubbeltje en kwartje in en vastbesloten een kwartje te worden. Maar omdat ik geen zwaar lichamelijk werk deed en ook nooit zou doen, hoorde ik er niet bij. En toch, dit was een miniatuurtje van het leven. Zo was het. De meeste mensen zagen hun dromen met het vierde of tiende schip uiteindelijk toch van hen wegvaren de haven uit. En dan zouden ze denken, thuis, tussen de koters, de hoge huur en de chagrijnige baas. “Is that all there is ?” En dan zouden ze weten dat er meer is, maar niet voor hen en zouden ze vrienden nodig hebben om dat te kunnen dragen en vergeten. Dacht ik toen ….

“Nog een lieverd ?” Het klonk als “lievachth”. Den Haag immers… Ja. De slagersarmen bedienden de pomp. Arie had z’n zesde of zevende jonkie nog niet aangeraakt en had zich weer niet meer bewogen. De vier in de hoek hadden het nu over kinderen van nummer 94 die niet wilden deugen. Buren dus. Ik hapte in mijn biertje en keek naar Arie en vroeg me af of ik hem aan de praat zou kunnen krijgen. Hij had vrienden nodig immers, die hem er doorheen zouden kunnen helpen. Maar Arie pakte opeens zijn borrel en sloeg hem in een keer achterover. Hij veegde met de rug van zijn hand langs zijn mond en liet zich behoedzaam van de kruk glijden. Het staan ging nog, lopen zou moeilijk worden. Hij legde een briefje op de bar en kreeg wat munten terug. Hij zette zijn hoed overbodig recht. Voor het eerst hoorde ik nu zijn stem, waar weggedronken verdriet in doorklonk: “O ja Annie, Marietje kan al een maand of vijf nauwelijks meer lopen weet je. Nou tot weer us”. Zich vermannend vond hij de weg naar buiten….

Burgemeester…

Hoe vermoeid kan iemand ogen? Dat ik uiteindelijk de opdracht niet kreeg kan wel eens een gevolg zijn geweest van zijn vertrouwelijkheid. Eigenlijk hebben we alleen maar over hem gepraat. Hij was er kennelijk aan toe.
Er was dus onverwacht een extra gesprek ingepland met de burgemeester, na de commissie die met de offrerende bureaus praatte en de keuze zou voorleggen aan het college. Hij had een kamer die uitkeek over het park achter het gemeentehuis. Een grote lichte kamer met een ouderwets groot bureau. Er hingen landschappen aan de muur. Het was eind van de middag en de lage zon maakte dwarrelende stofstrepen in de kamer. Hij was in de zestig, Kaal met een grijs randje. Onberispelijke blazer met groen/blauw gestreepte stropdas en bijpassend pochet, lichtblauw overhemd met gouden manchetknopen, donkerbruine molières met gaatjes met erboven een grijze pantalon. Als om door een ringetje te halen. Hij had een gezonde bruine kleur, maar die ogen…
Hij stelde zich eerst alleen maar voor, nodigde me uit om in zijn “zitje” plaats te nemen, schonk koffie in, liet zich in de stoel tegenover me zakken en monsterde me. Dat moest tegenvallen. Slobberpak, geen pochet, geen manchetknopen, bovenste knoopje van mijn overhemd los… Hij zei niets. Ik besloot het ijs te breken met de deur in huis. “U wilde kennismaken” zei ik, “U moet daar een eigen reden voor hebben. Wat is uw belang bij deze opdracht?”.

Hij maakte het gebaar dat bij zijn pak paste. Hij bracht, de ellebogen op de leuning van zijn stoel, de vingers van zijn beide handen bij elkaar en keek over me heen naar de muur. “Tja…. ze hebben zojuist alle keurige doelstellingen en verwachtingen overgebracht neem ik aan. Ik weet dat ik daar eigenlijk niets aan toe te voegen heb. Ze zijn al in het College besproken. Daarom stelt U die vraag ook natuurlijk…. Tja… Ik weet ook dat ik me eigenlijk als burgemeester… daar is het management voor. Maar het is bestuurlijk ook gevoelig weet u. De gevoeligheid… uh tja… ben ik zelf. Ik heb dat aan de andere kandidaat niet eens verteld, maar die vroeg ook niet naar mijn redenen en belang”. Er viel een lange stilte waarin ik me afvroeg of dit nou was wat nodig was om de opdracht binnen te halen. “Ik ben moe” zei hij, “ik heb geen zin meer”.

“Ik zag u net naar mijn kleding kijken en me inschatten. U zag dat ik terugkeek en u moet zich hebben afgevraagd of uw slordige kleding tegen u zou werken. U heeft ook vlekken op uw pantalon, weet u dat? Nou dit soort kleding draag ik sinds ik ben gaan studeren en ik wil niet meer. Ik slaagde als braaf zoontje van een advocaat op mijn negentiende voor het gymnasium. Mijn pa nam me mee naar de kroeg en daarna, na een paar wijntjes, naar de kledingwinkel en zocht “dit” uit. In drievoud. JanWillem, zei hij, dit draag je vanaf nu altijd, behalve als je gaat zwemmen. Je gaat ook rechten studeren, dus draag je het in de collegebanken, op de studentenvereniging en als je een meisje pakt. Jij wordt een belangrijk mens en dan zie je er altijd onberispelijk uit. Belangrijke mensen kunnen op elk moment door anderen worden gestoord en dan moeten ze zich niet hoeven te schamen voor hun kleding. Ik ben op stand getrouwd, ambtenaar geworden op het ministerie van justitie, lid geworden van de CHU dat later CDA werd, in de raad gekomen, wethouder geworden in mijn woonplaats en later hier burgemeester. Ik heb meer dan veertig jaar geleefd naar het zijn van de man met de blazer. Ik heb altijd gezorgd dat er niets op me aan te merken was. Ik ben vergeten zelf te leven”.

“Wat weerhoudt u om nu per direct te stoppen? Welk verband is er met de reorganisatie hier?” vroeg ik. “Weet u, iemand die zorgt dat hij geen fouten maakt, is niet persé goed. Misschien is mijn grootste fout wel dat ik eigenlijk alleen goed ben in representatief zijn. De vertrokken secretaris vond me een bestuurlijk onbenul en deed van alles achter mijn rug. Hij kwam van buiten. De wethouders vonden het prachtig, Die hadden het gevoel vrij spel te krijgen. De ambtenaren en de burgers roken het en sloten de rijen tegen hem. Hij is nu weg. Als ik ook ga geef ik hem en die rare wethouders die er ook niet zoveel van bakken half om half gelijk. Daarom heb ik op een reorganisatie aangedrongen. Als die slaagt kan ik misschien…”. Ik staarde een tijdje in gedachten naar mijn ongepoetste schoenen. Hij stond op, liep naar de kast in de hoek en haalde een wijnfles en twee glazen te voorschijn. Hij schonk in en proostte. “Mijn vrouw en ik drinken meestal voor het eten al een glas. Ik ben nu wat verlaat, dan drink ik meestal hier een glas. U doet mee?” Ik hief het glas. Ik had op een vreemde manier met hem te doen. Eigenlijk vond ik het mooi, in zijn algemeenheid, zonder aanzien des persoons, in abstracte zin, dat met hem dit ras -van , tja hoe zeg je dat: “opgezette burgemeesters”?- verder zou uitsterven. De meeste waren al weg. Vertegenwoordigers van een elite die inhoudelijk niets brengen en nauwelijks meer zijn dan een symbool. Maar tegelijkertijd ontroerde hij ook als mens. “Jaja, u bent duidelijk, u kunt zich natuurlijk niet permitteren om deze doelstelling leidend te maken in uw project. mag ik uw aarzeling zo interpreteren? U heeft natuurlijk gelijk. Maar heeft u dan een ander advies?”.

Er schoten wat gedachten door mijn hoofd als, laat de dienstauto roze spuiten, of haal die landschapjes weg en hang een mooi naakt op, of iets abstracts met primaire kleuren. Later bedacht ik me dat ik iets had kunnen zeggen als, ik zal wekelijks rapporteren als dat u helpt bij uw beslissing. Maar ik antwoordde vanuit de persoonlijke ontroering. “U heeft zich nu al meer dan veertig jaar steeds veel aangetrokken van wat anderen willen en zullen denken bij uw keuzen. U zegt dat u dat niet meer wilt en toch doet u het nog steeds. U zegt dat u pas weg kunt gaan als er ergens buiten u objectief gunstige omstandigheden zijn. U kunt toch ook gewoon nu zeggen dat u moe bent, dat uw gezondheid noopt tot rustiger aan doen. Dat zeggen uw ogen me tenminste. U kunt toch zeggen dat u vermoedt dat u uw gemeente nu het beste dient door haar over te dragen aan de volgende generatie? Wat let u?”

Eigenlijk hoopte ik dat hij nu zijn stropdas zou afdoen, zijn boordje openknopen, zou grijnzen, nog een glas inschenken en opgelucht zijn vrouw zou bellen. Met “Schat ik kom, hierna alleen nog mijn afscheid”. maar dat gebeurde niet. Hij draaide de wijn rond in zijn glas en knikte. “Bedankt voor het gesprek” zei hij en stond op.