Ik moet eroverheen gelezen hebben, dat Marten Toonder in de laatste Bommelstrip van eigen hand de heer Ollie. B. in de armen drijft van zijn buurvrouw Doddeltje. Ik heb zijn (Toonder’s) autobiografie gelezen en de biografie van Wim Hazeu en het zal er uiteraard in gestaan hebben. Maar toch was ik enigszins ontdaan toen buurvrouw Annette erover begon. Ik heb nu die laatste gelezen.
Toonder heeft decennia lang een universum geschapen, Rommeldam aan de Rommel, met het slot Bommelstein erin, waarin dat soort gedoe niet voorkwam. Er waren op Doddeltje na (vrijwel? ik meen me vaag iets te herinneren van de vrouw van de grutter en secretaresses van malafide bouwers en industriƫlen) geen vrouwen, en ook geen kinderen (hoe oud de jonge vriend Tom Poes was liet de schrijver altijd in het midden). Wat er wel was, waren een krakend bestuur, adel en grauw of plebs, wat dommige heren die Hyper en Super heetten die van de misdaad leefden, professoren en psychiaters, schilders, gekken en uitvinders. O ja en af en toe een kapitein die geen namen kon onthouden (Wal Rus) en Ollie namen gaf als Bobbels en Stoffels.
In dat universum bestond het kwaad uit vooruitgang. Want vooruitgang veroorzaakte schade aan het milieu, een milieu dat vaak bestond uit zich met hand en tak verdedigende bossen en drijfzanden. En die vooruitgang had ook allerlei ontwrichtende gevolgen voor de gewone mens, die door rare staaltjes techniek werden bedreigd, van hun nering dreigden te worden beroofd en zo aan lager wal konden raken. Maar ook de adel kon ernstig worden verstoord door vooruitgang, want mijn hofdichter Markies de Canteclaer moest zich regelmatig in de herensociƫteit met hoge stem tot het nouveau-riche-plebs richten. Geld, waar Bommel het vandaan had mocht Joost weten en die sprak daar nooit over met Uw welnemen, was de tweede ontwrichtende factor, behalve wanneer Bommel het uitgaf om een avontuur de goede kant op te laten bewegen.
Ik heb altijd erg van dit overzichtelijk universum gehouden. Goed en kwaad waren helder. De signatuur links waar het geld en milieu betrof, conservatief waar het het verzet tegen vooruitgang betrof en het behoud van oude beproefde techniek als in de oude schicht en van het respect voor de betere standen. Er was een heerlijke afkeer van weelde en luxe, maaltijden dienden eenvoudig doch voedzaam te zijn en dus speelde geld geen enkele rol. Criminaliteit werd met een knipoog als iets van alle tijden gebracht. De karakters erin hadden allen hun eigen taal, de complicaties waren hoogstens van de wat toverachtige en mystieke soort en problemen die voortkwamen uit gelaagdheid van karakters waren er niet. En daarom paste in dat universum ook geen romantiek. Het was al nostalgisch/romantisch van zichzelf. De enige die een ietwat gelaagd karakter had was onze heer zelf, die het ene moment volledig ternedergeslagen kon mopperen op het ontbreken van een kop chocola of haardvuur, zorgelijk zich bekommerde om zijn teer gestel en het volgende moment, zijn goede vader citerend, vol de ontberingen instapte, want niemand kent de kracht van een verbolgen heer die weet wat hem te doen staat. Maar, deze beide lagen van zijn natuur waren er nooit tegelijk.
Nu in dit laatste deel echter, tja, nee van romantiek is nog steeds geen sprake. Onze heer verlaat radeloos in de herfst zijn kasteel, hij voelt zich eenzaam en nutteloos. Bovendien zijn er plannen voor een buitenwijk, waarin noch de hof van de Markies ongeschonden kan blijven noch Bommelstein kan worden gespaard. Er volgt na een gesprek met een criminele waarzegster een wat schimmige tocht in een gondel dwars door de zich weer agressief verdedigende natuur, vergezeld door een in raadsels sprekende en eten bereidende papegaai. De tocht lijkt op een zich in radeloos makende cirkels ontwikkelende queeste, een soort spirituele reiniging, zonder dat er hints zijn over het zich ontwikkelende nieuwe bewustzijn van deez heer. De neerslachtigheid van onze heer van stand die vindt dat hij ook nu weer overal alleen voor staat, neemt dan ook grootse proporties aan. Als via de listen van Tom Poes uiteindelijk heer Ollie weer op zijn kasteel terug is, en ook de plannen voor de buitenwijk via Tom Poes de prullenbak in kunnen, besluit hij plots de hand van Doddeltje te vragen. Hij trouwt en een leven met voorlopig wat minder avontuur begint. Einde Bommel.
De vraag is nu, of dit einde in de geest past van mijn beeld van Toonder’s universum. Is er iets kapot? Is er meer aan de hand dan de smart om het einde van eindeloos, eindeloosheid is immers het kenmerk van een universum? Voldoet dit op een “en ze leefden nog lang en gelukkig” lijkende einde meer dan een Bommel die uiteindelijk toch ten prooi raakt aan de door hem onderschatte gevaren en smartelijk verzinkt in drijfzand of verstikt in takken, of verdwijnt door een goedje van Kweetal die weer eens net niet goed heeft gemengd? Past dit toch meer bij Toonder zelf, die op hoge leeftijd aan een tweede huwelijk begon en weliswaar afscheid nam van een zakelijk en productief leven, maar nooit van zijn karakters? Het lijkt me het laatste, maar die laatste verwijzing naar de mogelijkheid dat de relaties van onze heer achteraf al die tijd al minder natuurlijk platonisch waren dan dit argeloze lezertje had gedacht, dat je er alleen niet over sprak, blijft schuren.