Tijdgeest: 8 blogs in 1: c’est moi

Acht aantekeningen voor blogs in één blog: nooit doen, maar toch. Ze hebben gemeen dat ze mij opvallen en in mijn kop zitten.

Ik hoorde laatst een bevriend wethouder op een openbare bijeenkomst beweren: “De tijd dat cultuur op subsidies kon rekenen is voorbij. Dat stamt uit de tijd dat christenen en socialisten hun achterban wilden emanciperen. Dat is niet meer op te brengen. Men zal als culturele instellingen zelf ondernemend moeten worden en een aantrekkelijke partij zijn voor het bedrijfsleven”. Alsof ik Zijlstra hoorde. Maar stel dat hij ook een beetje gelijk heeft. Hoe kan het dan, dat datzelfde bedrijfsleven dat weer cultureel mecenas zou moeten worden, met subsidies geholpen moet worden om te innoveren en te investeren, te exporteren… Dat businessclubs als die bij FCTwente, waar de mannen en vrouwen van het ondernemend deel van Twente elkaar ontmoeten zelf FCTwente niet in de lucht kunnen houden en de gemeente er met een garantie van 32 miljoen bij betrokken moet worden? Wat is nou de kern van ondernemen? Kansen zien, pakken en risico’s nemen, duurzaam zorg hebben voor de kwaliteit van je markt? Waarom moet het bedrijfsleven dan op alle kernpunten van het ondernemen op zich met subsidies geholpen worden om te doen waar ze voor zijn? Is dat subsidie-afhankelijkheid? Subsidie-verslaving zoals de grote culturele instellingen wordt verweten? Waarom moet het bedrijfsleven met loonkostensubsidies dan gestimuleerd worden om zorg te hebben voor zwakkere en oudere werknemers? En waarom moet het sterke telkens weer meer gestimuleerd worden met subsidies en is het subsidiëren van het weerloze, maar wel van waarde zijnde cultureel erfgoed niet langer op te brengen dan?

“Hero, het socialistisch, of als je wilt sociaaldemocratisch gedachtengoed is passé, het leeft niet meer, het bindt mensen niet meer, het is dood. Kok schudde veren af. Ik heb Bos en Samsom met hun voorzitters en wetenschappelijke bureaus grote moeite zien doen om de PvdA en waar ze voor staan opnieuw uit te vinden: het is niet gelukt.” Aldus een vriend aan de telefoon. En wat is er dan passé? Solidariteit? Het besef dat de markt niet alles levert wat een gewoon mens als van grote waarde ervaart? De gezondheidszorg en het onderwijs bijvoorbeeld? 60% van wat we verdienen gaat nog steeds door de handen van de overheid en het is kennelijk zo dat als de VVD niet remt dat dit elk jaar procenten meer wordt. We vinden dan dus, ongemerkt, wat de overheid doet, het collectieve, nog steeds belangrijk. Ook hier weer zit er van alles in de redenering wat tegenstrijdig is met de werkelijkheid. Het is uit om te denken dat de overheid het wel voor ons regelt, terwijl de overheid nog steeds veel meer regelt dan dezelfde beweerders beweren. Of komt het omdat het in is om te beweren dat het collectieve goed van de gezondheidszorg tegenwoordig een markt is, terwijl we het geld met belastingen en door de overheid gestuurde verzekeringspakketten gewoon nog steeds collectief en indirect financieren?

In Op zoek naar Frankrijk, de zondagavondserie van Wilfred de Bruijn, zei een Fransman: “Vroeger keken we naar elkaar om, hielpen we elkaar, zorgden we voor elkaar. Nu we allemaal drie keer zo lang naar school zijn gegaan dan vroeger is het ‘Ieder voor zich’. Vroeger hadden we elkaar, nu hebben we spullen”. Over welke God, als ze niet allemaal dood zijn tenminste, er dan “voor ons allen” was liet hij zich wijselijk niet uit. Het is natuurlijk onzin om twee trends aan elkaar te knopen en te suggereren dat er een oorzakelijk verband is. Uhh is dat onzin? Of is er een gemeenschappelijke basis onder de twee trends, als het al trends zijn… ? In het zelfde programma vraagt Wilfred telkens aan Fransen wat er nou is geworden van de Franse identiteit, die identiteit zo mooi gemarkeerd met de woorden vrijheid, gelijkheid en broederschap. Ik moet dan telkens denken aan mijn oud-KPMG-collega Fons Trompenaars die zo treffend kon uitleggen dat je liegt, zodra je bezig bent om identiteit en waarden met dat soort woorden te beschrijven. Zodra je je dat soort begrippen bewust wordt beschrijven ze de werkelijkheid niet, maar formuleren ze een verlangen of een verontwaardiging. Een boosheid dat het je niet lukt om te zijn wie je wilt zijn en hoe je wilt zijn. Met die vrijheid ging het dan nog wel in Frankrijk. Tenminste, voor zover we weten wat het is. Maar de gelijkheid en de broederschap… Piketty is niet voor niets Frans, Piketty, de kampioen van aantonen dat grote ongelijkheid ontwrichtend werkt en de inkomensverdeling in de wereld wordt steeds ongelijker. En broederschap is er met de afkeer van moslims en de erfenis van het Franse kolonialisme in Noord Afrika ook niet erg meer bij.

Ik vraag me dan altijd af of je de tijd kunt begrijpen waarin je leeft. Of de dingen waarover je je opwindt, waar je enthousiast en hoopvol van wordt, of somber, niet over een half jaar weer vergeten en vergeeld zijn, terwijl veel van wat bijna ongemerkt aan je voorbij gaat niet achteraf van veel grotere en blijvende impact zal zijn. Wat begrijp ik van al die gekkigheid die zich in mijn leven heeft voltrokken. Vooral aan de kant van de techniek valt veel op. Maar ook, ik werd groot in de wederopbouw na de tweede wereldoorlog, de periode waarin mijn weerzin tegen kerken, waarvan ik lang dacht dat het een privé- weerzin was, door zoveel mensen werd gedeeld dat de kerken leegliepen en de samenleving ontzuilde. De periode waarin we de jeugdcultuur ontdekten, met Elvis en minirokjes van Mary Quant en Twiggy… en de Rolling Stones het Kurhaus lieten afbreken door hun fans. Waar popfestivals ontstonden en er in den Haag 3000 bandjes waren en in Enschede de textielbeat floreerde. Waarin we het welzijnswerk ontwikkelden en de verzorgingsstaat en de rechtstaat in een eigen wet Bestuursrecht zijn eigen juridische grondslag verwierf. Er zijn de laatste tijd nogal wat bijna nostalgische en vertederende terugblikken over die tijd op de kijkbuis…

Maar wat is er nou precies aan dwingends afgebroken toen? Wij, mijn generatie, een deel van ons erg actief, een deel volgend meemakend, hebben ons van iets bevrijd. Iets wat we eerst als keurslijf ervaren hebben. Wij hebben onze eigen idealen gebrandmerkt, dat we mogen zijn wie we willen zijn en mogen doen wat we willen doen, zonder “het vingertje” van ouders en dominees. “Ik mag er zijn” als er achteraf door mij eruit gedestilleerde waarde, als summum van egoïsme. En o ja, vrede. Nooit meer de tweede wereldoorlog. Onze massale weerzin tegen Vietnam (waaruit werd geleerd dat we de les van WOII nog verkeerd interpreteerden) moest het vliegwiel worden van de nieuwe wereldorde van wereldvrede. En we waren voor een wereldwijde commune waarin we van elkaar leerden. Internationale solidariteit werd meer internationale nieuwsgierigheid. En ja natuurlijk, al die mensen die in Allah geloven en oosterse godsdiensten als de ware belijden, zij mogen zijn wie ze zijn en hoe ze zijn. Solidariteit werd verdund tot nieuwsgierigheid en tolerantie. Was dat het ? Of kan ik mijn tijd nog niet begrijpen? Veel van wat mijn generatie vond is door de generaties na ons niet zonder meer als de sprong voorwaarts geaccepteerd die wij erin zagen, Maar er heeft iets doorgewoekerd en gewroet dat voeding gaf aan de gedachte van de Fransman dat al die education heeft geleid tot het uit het oog verliezen van de ander?
Maar zijn we die ander wel uit het oog verloren? De ander is er in veel gedaanten. Ik leerde bij sociologie en sociale psychologie dat de mens ook zijn identiteit proeft en opbouwt door ‘ingroup-outgroup-sentiment’. We weten wie we zijn door lid te zijn van de ene groep en ons te onderscheiden van en af te zetten tegen andere groepen. Om te weten wie we zijn hebben we vijanden nodig. Ik stond daar altijd erg ambigue tegenover. Ik geloofde in ‘Peace brother’ immers. Dit was achterhaald. Door WOII wisten we nu beter toch? Ik zie de vijandschap bloeien als onkruid. tegen moslims en Oost-Europeanen, tussen hoger en lager opgeleiden, tussen noord en zuid-europa. Tegen en door Putin met zijn groot Russisch sentiment. Vijandschap verenigt… Leren we daar ooit wat van?

Hero het sociaal-democratisch gedachtengoed… De verontwaardiging over de Panamapapers is dun. Behalve in IJsland dan. Hier en daar een enkele GroenLinkser of een PvdA-er in het Europees Parlement, maar verder… Leert ons onderwijs ons nou dat als het economisch goed gaat we allemaal een keer de kans hebben om een MaagdeneilandBV op te richten of zo? Leert ons onderwijs ons dat de overheid zo vaak faalt dat je daar maar beter je belastinggeld niet aan kan spenderen, want die stoppen het toch alleen maar in achterhaalde elite-cultuur in plaats van in de stimulering van de economie? Hebben we het als normaal leren zien dat de BV Nederland wordt geleid door mensen die een pesthekel hebben aan de overheid en dat elke dag opnieuw als sturend motto presenteren? Ik probeer me wel eens voor te stellen dat een automerk wordt geleid door mensen die tegen automobiliteit zijn. En tegen service. Dat als je in de VW-garage komt dat er eerst iemand komt om te kijken of je niet zelf je onderhoud kunt doen en als dat niet zo is, is er vast wel ergens een zzp-er zonder juiste kwalificaties…

Wat is er allemaal afgebroken, toen, dat de meest populaire politici meer weg hebben van clowns, zie Trump en Grillo, zie Jan Roos met zijn Peppie-en-Kokkie-matrozen-mutsje? Of is die verclownisering van de politiek zo’n gril die we over een paar jaar meewarig en voldaan als voorbij beschouwen? Maar die clowns varen op angst en eenzaamheid, op een gevoel van niet gezien en gehoord worden toch? Die clowns varen op de tv in zijn nadagen… wie begrijpt het? Hoe is het mogelijk dat dit geneuzel allemaal samenvalt met de constatering in wetenschappelijk onderzoek dat het Nederlandse volk vindt dat het al decennia tot de tien meest gelukkige volkeren ter wereld hoort? Komt al dat gemopper voort uit het feit dat de media in hun traditionele nadagen alleen dat voortdurend versterken? En wie heeft daar dan belang bij?
Had Marcuse dan toch gelijk met zijn “one-dimensional-man”? De mens die wordt gestuurd en verindividualiseerd door het bedrijfsleven als consumerend mens en steeds harder gaat werken in competitie met zijn buurman, om meer te kunnen consumeren? Ik heb dat beeld altijd als te somber willen zien. Maar is dat dan toch de les van de laatste vijftig jaar geschiedenis, echt, toch? Of niet, zijn al die vrijwilligers op Lesbos de toekomst, en in de speeltuinen en de culturele verenigingen… toch. Is het gedachtengoed niet dood, maar brengen we het gewoon in praktijk omdat dat zo hoort en zeuren we er niet meer over, behalve als we narcistisch mediageil clowntje zijn… en/of de Nieuwsuur-journalist die de clown serieus neemt. Je ne sais plus, quoi….

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *