Ruimte
Eerst moest er veel kapot. Aan barrels, versplinterd. Het soort geruststellend geloof waarmee ik groot ben geworden.
Dat vergruizen ging eerst verwonderd, toen boos, en later zoekend. Maar helemaal niets, nee dat was er nooit. Maar het slopen moest. Het stond in de weg. Het benam het zicht en de adem. Steeds bleef er altijd iets over. Iets zekers dat ongrijpbaar bleef.
Volgens het boekje zou de ontstane ruimte beangstigend moeten zijn, maar dat was ie nooit. Nooit erg in ieder geval.
Wat blijkt is dat het makkelijker is om te bedenken wat niet klopt, wat kapot moet, dan het vullen van die ruimte met iets dat in zijn ongrijpbaarheid toch een beetje begrepen kan worden
Heer weest met…
Tien of elf was ik. Zondagmorgen kwart over tien. Julianakerk. Het eerste stuk van het ritueel klaar. Nu komt het grote gebed: “Barmhartige, almachtige vader, weest met de zieken en de armen, de slachtoffers van de aardbeving in…, weest met de nabestaanden van broeder Pieters die deze week zo plotseling uit ons midden…”. Zo’n flits van inzicht. Maf dat je dat vraagt. Doet die barmhartige vader alleen iets als voldoende mensen hem dat devoot vragen? Waarom nu pas? Waarom als het te laat is, de ziekte er is, de huizen zijn vernietigd? Waarom evacueert die barmhartige en almachtige vader die slachtoffers niet voor de aardbeving in plaats van iets liefdevols op aller verzoek achteraf? Waarom doen we dit? Staan we hier te laten zien hoe sociaal betrokken we zijn? Even, nu, tijdens het gebed? Waar waren wij rond die slachtoffers, armen en zieken en broeder Pieters? We leven ons eigen leven en staan op zondagmorgen om kwart over tien allemaal even stil bij… En voelen ons daar even goed bij. Alsof stilstaan iets oplost. Ik kende vast het woord hypocriet nog niet, maar de eerste gruzelementen waren door de mand gevallen. Hard. Er is iets mis met die God van de dominee. En er is iets mis met die gemeenschap van gelovigen. Er is veel mis met wat we geloven. Veel kleinere twijfeltjes van eerder datum werden genadeloos opgenomen in die flits van inzicht.
God bless America…
Een zichzelf serieus nemende Amerikaanse president, presidentskandidaat of gezaghebber beëindigt alle formele toespraken met “God bless America”. Alsof ie in een flits van nederigheid en inzicht wil zeggen “als U het beste met Amerika voor heeft moet U niet bij mij wezen. Stem niet op mij. Ga maar bidden. Heb je meer aan”. Die flits is er nooit, men wil maar wat graag dat deze formele devotie-rite voldoende stemmen trekt en volgelingen bindt, maar de suggestie dat men gelooft, massaal, in een God die gevoelig is voor deze opdrachten wordt voortdurend gewekt. De Amerikanen waren geen haar beter of slechter dan wij trouwens: Bij ons zat de bede vroeger verplicht in de troonrede. Als je even doordenkt, een verpolitiseerde God. Te idioot voor woorden.
Wij hebben heel lang een Godsbeeld gekoesterd, en in overheidshandelen bekrachtigd, van een soort God die enerzijds ‘persoonlijk’ is, jou kent en beoordeelt, helpt en jou persoonlijk genade schenkt, en anderzijds “van ons” is. Het is een God die bij gewapende conflicten “natuurlijk” aan onze kant staat en er zijn altijd dienaren en vertegenwoordigers van die God op aarde te vinden geweest die bereid waren onze wapenen in de strijd namens hem te zegenen. Onze vijanden waren in een soort ijzeren logica ook vanzelfsprekend de vijanden van God dus. En wederzijds uiteraard. Daar zegenden andere priesters namens dezelfde God de wapenen van onze vijanden. En ja natuurlijk, Jezus is voor alle mensen gestorven en ‘my fathers house has many mansions’ maar als puntje bij paaltje komt staat ie altijd aan onze kant, en zo niet, hoeven we het hem maar te vragen. Dit godsbeeld werd er door wekelijkse kerkdiensten, rituelen, ouderlingenbezoek, verhalen op school ingehamerd. Het was vanzelfsprekend. Wij hebben gelijk want God staat aan onze kant. God helpt ons om alles wat anders is dan wij te respecteren (maar eigenlijk te minachten en uit te sluiten als een art 31 binnen-verbander) en/of te bestrijden. Hier komt die borrelende en kokende boosheid. Kan niet. ONMOGELIJK. Als ik dat soort gebeden in de kerk hoorde wou ik schreeuwen dat ik niet langer voor de gek wilde worden gehouden door herders die er niet voor hun schapen zijn maar voor zichzelf. En de politiek, machthebbers of wat ook. Maar nog erger misschien, er was ook: Wat we te doen hebben is veel meer mensen aan onze kant krijgen, want dan is God er ook voor hen. En dus spaarden we zilverpapier voor de zending… Die God moest dus dood, wilde ik iets begrijpen van het leven. En hij begon te sterven toen ik twaalf was. Stukje bij beetje.
The hitch-hikers-guide to the Galaxy
Ergens in een relatieve uithoek van het heelal, in een klein melkwegstelseltje, zweeft een onbeduidend sterretje rond. Rond dat sterretje draaien wat planeetjes. Op één van die planeetjes doet zich iets voor dat ze daar zelf leven noemen. Er is een koolstof-gebaseerde levensvorm, met vier ledematen en één hoofd, levendbarend, maar zonder buidel, die veel tijd doorbrengt op zijn achterste twee ledematen, die denkt dat hij kan denken. Die meent dat hij kan voelen. Die vermoedt dat hij waarneemt, hij hoort en ziet en vindt dat hij niet mag zwijgen. Niet zwijgen over de gedachte dat hij de meest gecompliceerde en geavanceerde levensvorm is op dat planeetje, dat hij dat waarschijnlijk ook in heel de schepping is, dat alles om hem draait. Om hem en om dit planeetje, om dat stukje van het planeetje dat hij per ongeluk kent en om de soortgenoten die hij regelmatig ziet. Dat heel het universum om hem heen draait als een prachtige plafondschildering voor zijn genoegen. Hij denkt dat hij kan denken, maar ondanks dat denken is er erg veel dat hij niet begrijpt en hem beangstigt en dus vindt hij een God uit die alles geschapen heeft met hem als mensch als topje van de pyramide, als God’s magnum opus. Een God die alles wel begrijpt. Een God die ook alle roerselen die hij zelf in zich voelt en niet begrijpt wel doorziet. Een God die te midden van alles wat als maar verandert, beangstigend onbegrijpelijk is en onvoorspelbaar, altijd dezelfde is, als een grote machtige strohalm voor de arme Archibald. Als de rots waarop je je huis kunt bouwen. “De God die door de mens is bedacht, gemaakt, in dit stukje van het universum”, zou er in de reisgids voor sterrenreizigers moeten staan, “is het product van een mateloze zelfoverschatting waaraan vrijwel alle bewoners van deze planeet lijden en de diepe gevoelens van onmacht die daaruit voortvloeien. Als je denkt dat je zo belangrijk bent en tegelijkertijd zo weinig kunt, zo nietig bent, zo stom en onmachtig, zo verwaarloosbaar en over het hoofd te zien… zo misbaar, moet je wel een buitenproportioneel machtig en belangrijk hulpstuk bedenken en veel misbaar maken om je in evenwicht te houden. Een hulpstuk speciaal voor jou en de jouwen”.
Iets van deze strekking heb ik ooit verteld in mijn eerste jaar op de universiteit in mijn dispuut. Het was een poging om iets van mijn gevoel van kleinheid, onbeduidendheid en nederigheid t.o.v. alles om me heen te verwoorden en af te zetten tegen de zelfgenoegzame onzin die ik kerken verweet met een God die zelfs dagelijkse zorg over elk van mijn haren zou dragen. Het kostte me een paar gereformeerde vrienden. Er was toen weinig meer over van de vanzelfsprekendheden over het leven, die de paplepel van mijn jeugd er ooit probeerde voorgoed in te gieten. De ruimte voor iets anders was ontstaan.
Weeffouten en dualiteit
Moet dat nou echt, dat vernietigen? Kon het niet een beetje minder? Moest je nou echt zo’n grote leegte scheppen? Als je nou eens begint met alles wat minder letterlijk te nemen. Met dat scheppingsverhaal ten opzichte van de evolutie bijvoorbeeld, en met dat lijdensverhaal, bijvoorbeeld. Neem alles eens wat minder serieus en zwaar, meer allegorisch, minder gereformeerd rechtlijnig. Bestrijd gereformeerdheid niet zo gereformeerd. Alle mythen en sagen zijn allegorieën. Waarom zoek je niet naar de les onder het verhaal? En dan nog, dan nog kun je leentjebuur spelen bij oosterse godsdiensten, bij de mystieke Islam, zoals bij Roemi bijvoorbeeld. Of de wetenschap, de fysica, de kunst, Mondriaan die steeds meer de essentie van de vormen ging zien en schilderen in plaats van de fotografische kwaliteit van de werkelijkheid… Door dat lenen… dan schakel je een deel van de onzin uit en vul je dat ook deels in met de kracht van de andere levensbeschouwingen… Beetje vervagen, beetje stapelen, everybody happy ?
Deels heb ik dat geprobeerd, maar het knaagde. En hard. Is het mogelijk om wat ik zag als weeffouten te elimineren door stukken uit het weefsel irrelevant te verklaren en door iets anders te vervangen? Bij alles wat ik zocht en vond werd het zicht op de weeffout steeds helderder. Er zaten er meerdere. Voor één had ik toen nog maar de woorden. Kan je denken zonder woorden? Zonder woorden is er geen begrip en zonder begrippen geen… Of kun je begrijpen zonder woorden, weten zonder redenering? Is dat intuïtie? Waarschijnlijk wel want er woedde van alles
De eerste weeffout, ik kon m toen al uitleggen en hij staat er eigenlijk al in de vorige fragmenten, was dat ik zag of meende te zien dat in wat de kerk mij probeerde te leren de rollen van schepper en schepsel bleken omgedraaid. De mens schiep zich een God zoals het hem uitkwam. Nog even afgezien van de kip-ei-vraag wie dan de mens schiep, want daarover, over die God, bestond minder info behalve in een onjuist scheppingsverhaal, de God in de bijbel was een God die ons convenieerde. Hij had al een speciaal verbond met de Joden en niet met alle anderen. Hij redde het Joodse volk dan ook en vernietigde de muren van Jericho voor ze. En daarna werd het in het Nieuwe testament de almachtige vergever, die zijn zoon offerde en onze wapens bleef zegenen. De leedverzachter en de oplosser. Alle denken dat zo verblind wordt door verlangens en teleurstellingen, door ego, is een weeffout, die zichzelf vermenigvuldigt en uitzaait. Het is meer dan een incidentele weeffout, het is een structurele weeffout die zich sneller vermenigvuldigt dan de mens zelf. Overal waar die denkfout zich openbaart en doorwoekert in theologie en kerkscheuringen, daar overal moet ie er uit, met wortel en tak. Voor mij dan.
Voor de tweede weeffout had ik toen nog niet de verwijswoorden, dualiteit en nondualiteit. Wat ik al wel als metafoor had, was het beeld van de druppels in de oceaan. Wij zijn individuele manifestaties, druppels, van een groter geheel en alles in dat geheel bestaat fundamenteel uit dezelfde grondstof. Water in de metafoor. Energie? Levensdrang? Later, in mijn pogen iets te begrijpen van de moderne natuurkunde, leerde ik de problemen van de scheiding tussen de waarnemer en het waargenomene kennen. Ze beïnvloeden elkaar voortdurend alsof ze verstrengeld zijn, terwijl de oude wetenschap zichzelf als objectief postuleerde, waarbij de waarnemer en de waarneming niet van invloed waren op wat de natuur aan gegevens produceerde: dualiteit. Alle denken en godsdienst in ons deel van de wereld is gebaseerd op het onderscheid tussen ‘ik” en “de wereld’. Zo begon ik steeds meer alles wat voortvloeit uit dat zelfde ego, dat denken vanuit het menselijk zelf, waarbij de mens de objectieve waarnemer is die de wereld buiten zichzelf plaatst, te zien als weeffout nummer 2, niet wetend welke “erger” is, fundamenteler. God en mens, ideaal en werkelijkheid, hemel en hel, zonde en genade, gelovige en heiden. Het zijn telkens polen, twee kanten die elkaar uitsluiten, maar er is niets dat hen overstijgt en verbindt. Geroepen en uitverkoren en niet-uitverkoren. Goed en fout, straf en vergeving. Het zijn telkens dualiteiten waarvan er één de gelovige aantrekt en de ander vermeden of bestreden moet worden. Er zijn hiërarchieën met hoge en lage engelen, bij de Rozenkruisers met wijze en gevorderde zielen, waarbij de hogere meer toegang hebben tot God, alsof God een koning met een hofhouding is. Hoog en laag, boven en beneden, toegang of geen toegang…. Ja ongetwijfeld, het zijn dingen waarmee wij hier in onze zelfgemaakte wereld van sociale verhoudingen en ethiek worstelen, maar of het nou an act of faith is om te geloven dat ‘zo beneden zo boven’ het adagium moet zijn? Het is hoogstens andersom en dan is dat denken dat we altijd zo moeten worstelen, de eerste waarnemingsfout in ons bestaan op aarde. We nemen dan waar door onze behoefte heen om erbij te horen en belangrijk, hoog te zijn. En als je nou al erbij hoort, stelletje watermoleculen in de druppel, en belangrijk bent omdat je van hetzelfde maaksel bent als alles?
Een derde weeffout is misschien nog wel spannender. Het/mijn begrip hiervan is van veel recenter datum. Ik meende in de manier waarop we onze God schiepen en ons een beeld van alles vormden iets te zien dat ik maar even met een germanisme Verdinglichung noem. Ik heb God in mijn jeugd altijd als een bijna concreet mensachtig wezen leren zien. Een ding, zoals een hond en een buurmeisje ook een soort ding is. Iets dat vorm heeft en ruimte inneemt zou een wiskundige zeggen. Zo is een zonde een soort ding, omdat het wordt opgeschreven en bewaard tot de dag des oordeels. Zo is de hemel en de hel “verdingd” omdat er plaatsen van werden gemaakt, plaatsen met eigenschappen. Plaatsen die ergens anders waren dan “hier” en waar je later kwam dan “nu”. Plaatsen waarin we ons een plekje moesten verwerven (of juist niet). Het waren dingen, of toestanden. Zo is leven een toestand, maar de dood helemaal. Als we leven nog als proces kunnen zien, als handelen en wisselwerking tussen dat wat leeft en de omgeving, is dood de afwezigheid van die wisselwerking. Een toestand. Een onbeïnvloedbare toestand. Dat denken in termen van dingen en toestanden, maakt dat we ze buiten ons zelf plaatsen. Dood is daarmee iets wat helemaal buiten ons ligt, onaanraakbaar is. En dus kunnen we er van alles op projecteren. Denker des Vaderlands Gude zei ooit: Doodgaan, dat kunnen we allemaal. Er komt alleen niemand terug om je te vertellen hoe dat gaat en hoe dat is als je daar bent. Er is geen weten over mogelijk. We weten nu dat er zwarte gaten in het heelal zijn, die hele sterrenstelsels kunnen verslinden, maar verdwijnen die dan of is er een parallel universum? Als een sterrenstelsel kon denken als een mens zou ie zeggen dat hij geloofde dat hij zou voortleven in een parallel universum. Omdat hij zich niets kan voorstellen bij het verdwijnen in dat zwarte gat en wat er daarna is. De mens alleen kan denken vanuit de premisse dat hij er is. De werkelijkheid is dat wat is… Of heet het WERKelijkheid, omdat het niet over zijn gaat, maar over werken, handelen, waarnemen, doen? Omdat het niet over een toestand gaat maar over een proces? Is alles wat we over het leven begrijpen, als we uitgaan van een mensachtige god, leven op aarde, dood, als toestanden, niet gewoon een illusie die uit onze beperking voortvloeit? De beperking dat alle denken begint en gecentreerd is rond de denker, and for that sake, alle geloof om de gelover? Is God een proces? Is geloven een proces, een handelen, in een hier en nu gebaseerd op informatie over dat hier en nu? Wat is het proces van “dood’? Ja als we een stap verder willen komen, moet eerst alle vuilnis van woekerend oud denken worden opgeruimd…. Maar goed, eerst weer even terug naar de verdwijnende stukjes en beetjes.
Moreel kompas
Nou wat nuance mag ook wel. Die boom van kennis van goed en kwaad, het leek me al heel jong een prima boom. Als je weet wat deugt en wat niet, dan kan je je daarnaar gedragen. Maar Adam en Eva werden gestraft voor het eten van de appel, ze werden verbannen uit het paradijs en sindsdien bleef het tobben met dat deugen. En toch heb ik me altijd prettig gevoeld bij die tien geboden. Nou ja bij de meeste dan. Dat ik geen afgoden mocht eren, tja, staat er een beetje naast. En dat “niet begeren” dat hoort dan weer bij die wisselwerking tussen zelfoverschatting en fundamenteel onvermogen. Het lijdend mensbeeld. Toch had ik een basaal veilig gevoel bij de gedachte dat wat er ook te betwijfelen viel over het godsbeeld, dat verbod op doodslaan, stelen en verkrachten van de buurvrouw wel uit die koker kwam. Ik heb me altijd afgevraagd of -als ik gelijk heb met mijn verwerping van die God uit de gereformeerde preken en die rituelen eromheen, met de verwerping daarmee ook van dat mensbeeld dat er aan ten grondslag ligt- er dan een andere begrijpelijke bron te vinden is voor dat morele kompas van die boom en die geboden. Ja evolutionair voordeel, dat kwam later, maar het heeft me nooit helemaal bevredigd als afdoende gedachte over de bron van denken over goed en kwaad. Er was altijd een vaag besef over “weten” dat ik deel uitmaak, “je” deel uitmaakt, van iets groters dat belangrijker is dan jij of ik, of de soort, een groter, veel groter geheel. Iets dat niet te pakken is, te vatten in woorden als “moeder aarde” of “alles wat leeft en adem heeft”, of “paradijs”, maar wel een beetje die kant op. En dat dat “weten” wel eens de bron zou kunnen zijn van weten wat deugt en wat niet. En nee, dat dit geheel ons dan bewust uit zijn/het’s midden heeft verstoten en veroordeeld tot zoeken en blunderen, dat kan in zijn gevolg dagelijks waar blijken, maar dient als godsbeeld weer op de rommelzolder opgeborgen te worden. Alsof we ons dagelijks getob te danken hebben aan onze schepper en gids en niet aan onszelf. Kom nou. Er is een spirituele bron voor het moreel kompas. Die notie bleef, veranderend, maar toch, bleef…
Genade
Een van de latere worstelingen was met het begrip genade. Op een gegeven ogenblik moest ik zelfs gaan opzoeken wat het ook al weer betekende, zo ver stond en staat het af van mijn besef over het leven. Genade is iets anders dan vergeving of troost. Genade is een geschenk dat je “zo maar” krijgt, onverwacht, onverdiend, niet eens omdat jij het bent, nee gewoon, het valt je te beurt. May God shed his Grace on you. De meest ultieme vorm van genade, van God’s genade, is dat hij zijn zoon heeft geofferd. Dat zijn zoon in de kruisiging en zijn lijden al onze zonden en tekortschieten op zich heeft genomen.
Dat genade-concept dat mij lang bepaplepeld is, heeft daarmee ook weer te maken met een soort mensbeeld dat begint met veroordeeld zijn, verdoemd, mislukt als kroon op de schepping. “God’s eigen teleurstelling”. En niet met gewoon er zijn, onderdeel van alles wat er is, deelhebbend aan alles wat er is. Een mensbeeld dat weer te maken heeft met dat rare ego, dat zichzelf centraal stelt, maar tegelijkertijd vol twijfel zit en zich tekort vindt schieten. In mijn meest cynische momenten ervaar ik het lijdensverhaal dat de ultieme beleving van genade zou moeten zijn, dan ook als een narcistisch concept. Narcisme ja, we hebben het allemaal, variërend van gezond tot ziek. En ja, waarschijnlijk staat dat ego, dat narcisme, bij spiritualiteit flink in de weg. Maar ik ervaar de bijbelse vertellingen over de dood van Christus, als zoon van God, zijn wederopstanding en zijn spirituele rol in vergeving, genade van de zondige mens eerder als spiritueel obstakel, als verzinsel van mensen die de verkeerde spirituele weg gekozen hebben dan als kompas. Als een volstrekt onjuiste en narcistische bevestiging van mijn centrale rol in het universum en dat eeuwige tekort wat daar dan bij past. Ik heb het dan niet over de prediking van Jezus. Over zijn naastenliefde. Voorzover ik de bijbel ken heeft Jezus zelf nooit zich in zijn boodschappen neergezet als de zoon van God die de genade aan de mensheid kwam belichamen in zijn lijdend pad. Dat is er door de evangelisten en met name ook Paulus in zijn brieven later allemaal bij bedacht. Later aangebrachte ballast van zoekende gelovigen in de diaspora. Dwaalsporen?
Hemel en hel
Ook die concepten zaten mij in de weg. Sowieso ervoer ik vrijwel alles dat de kerk en zijn volgelingen mij aan besef wilden bijbrengen als iets wat buiten, of liever tegenover, de dagelijkse werkelijkheid stond. Buiten het leven. Niet als onderdeel van, of als rode draad erin. God die neerziet op ons getob. Jezus die afdaalt, en weer ten hemel vaart. Engelen die buiten onze waarnemingen vallen, maar neerdalen en ons wel beschermen of boodschappen zouden kunnen hebben. In het begin leek dat logisch.
Voor een kind is de heerlijkheid van het hemels bestaan volstrekt onbegrijpelijk of zelfs onaantrekkelijk. Knielen voor god’s aangezicht en hem prijzen in je lied, voortdurend en voor eeuwig. Alsof je voor eeuwig veroordeeld bent tot de zondag-morgense kerkbank. Ik herinner me een medestudent die licht aangeschoten iets riep als: “misschien denk ik later, dat had ik veel eerder moeten doen, maar als ik nu aan de hemel denk, denk ik nu even niet, hou maar, laat mij maar even genieten nog”. Het verschil tussen hemel en hel was dan ook in mijn perceptie nooit groot en/of ook enigszins onbegrijpelijk. Sterker nog, dat er in de spiritualiteit (ook) een centraal richtsnoer zou zijn dat met straffen en belonen samenhangt…in het verlengde van die genade… daar moet iets mee mis zijn. En zeker als er ook nog eens iets met voorbeschikt zijn, met geroepen en uitverkoren, met willekeur mee samenhangt. Nog even afgezien van de mate waarin hemel en hel als aantrekkelijk of angstaanjagend konden worden verbeeld voor me, ook of juist de concepten op zich waren in strijd met wat ik meende te ontdekken over het leven. Een leven dat gewoon is. Dat oordelen en veroordelen doen we zelf wel. Daar hebben we geen God die boven ons gesteld is en een Christus die voor ons gestorven zou zijn voor nodig. Hiërarchieën, daar zijn wij goed in als bedenksel voor orde en rust. Dat hoeft niet de structuur van de hemel te zijn met engelen-hierarchie en heirscharen. Dat is niet noodzakelijk, nee zelfs uiterst onwaarschijnlijk, de adem van God die leven is.
En later begon het hele concept van spiritualiteit als iets wat buiten of tegenover het leven als zodanig stond heftig te schuren. En gelovigen die hun geloof als rode draad in hun leven zagen geloofden mij dan weer niet (of keken bezorgd en beledigd) als ik zei dat ik hun geloof zo ervoer. Dat ze God gebruikten als bovenleiding, als pijnstiller en superman. Als surrogaat voor die ouder die net niet onvoorwaardelijk van je hield en af en toe tijd en energie nodig had voor zichzelf als jij dacht dat je aan de beurt was. En dat de hemel dan was, dat de bovenleiding, de pijnstiller en de onvoorwaardelijke liefde er altijd was. Voor jou. Dan pas. En niet hier en niet nu, maar als beloning voor iets, later.
Eikel en eik
Ik zie alles, alle leven, als een manifestatie van het universum in het hier en nu. Ik kreeg ooit van Peter Gareth, een van mijn dialoogleraren, de metafoor van het eikeltje. Hij vertelde hoe hij met zijn zoontje door het bos liep. Ze raapten samen een eikeltje op en hij legde uit dat dat van die eik daar was afgevallen en straks zelf een eik werd. Het kind keek van het eikeltje naar de eik en zei: kan niet, als dit in een eik moet veranderen zou het veel zwaarder en veel groter moeten zijn. Eigenlijk luidt de boodschap dus dat het eikeltje een soort venster is, een kanaal waardoor uit de biotoop een eik groeit. Uit de metalen in de grond, de afbraakstoffen van gevallen blad en dode kevertjes. Geholpen door schimmels halen wortels allerlei stoffen op die de vorm aannemen van een eik. Daarbij is water nodig dat overal, op de hele planeet kan zijn geweest, CO2 dat overal, op de hele planeet kan zijn geweest. Zonlicht dat uit heelal komt. Zwaartekracht die alles op zijn plaats houdt en vormend werkt op de structuur. Eigenlijk gaat het allemaal om materie die kort na de oerknal al in essentie is gevormd. Alles is een manifestatie van je biotoop, je biotoop op deze planeet, deze planeet in dit zonnestelsel, in dit… enzovoort. Hoe die manifestatie eruit ziet hangt een beetje af van de rijkdom in je biotoop, het klimaat in je jonge jaren, etc. Maar de essentie van wie je bent en wordt zit in de informatie die het kanaal bevat en die dat vormingsproces, die manifestatie stuurt. Je kunt via het kanaal ‘eikel’ geen dennenboom laten produceren, geen varen, geen mier, laat staan een mens. Een stap verder is, je realiseren dat het kanaal zelf ook een manifestatie is van dat zelfde universum in voortdurende verandering en ontwikkeling. Het kanaal zoogdier was er later dan het kanaal eik.
Wat mij dan intrigeert is de vraag of deze metafoor van de natuur, de biologische metafoor, ook opgaat voor onze persoonlijkheid, onze geest, of onze ziel. Zo bestaat mijn taal, mijn taal die me begrip geeft van en interactie mogelijk maakt met mijn omgeving uit woorden en betekenissen die mij zijn geleerd door de mensen in mijn biotoop. Is veel van wat ik waarneem, begrijp en denk, bepaald door voorbeeldgedrag van anderen in mijn biotoop, of door gelezen boeken of door films. Zo wordt mijn geweten gevormd door sociale interactie met anderen, die me straffen of belonen of anders op me reageren dan ik verwacht. Ik leer wat sociale “weerstand” is, zoals ik tegen de wind in leer fietsen, leer ik dat veel van wat ik wil zomaar niet kan, leer ik dat veel van wat ik niet wil toch maar beter wel kan gebeuren. Alles wat onder schoonheid valt, wordt ingeprent door blootstellen aan, beelden en muziek bijv. en door de appreciatie ervan door belangrijke anderen. Ik leer wat verdriet is, niet alleen door mijn eigen pijntjes, maar ook door de tranen van mijn moeder of de woede van mijn vader. Wie ik ben geworden is een bundeling van de energie, de opvattingen en smaak, de kennis en vaardigheden, uit mijn omgeving. Zo word je je beroep, je rol. Niet alleen fysiek ben ik een manifestatie van mijn biotoop, van het universum, ook karakterologisch, geestelijk. En het gaat dus niet alleen om informatie of denkbeelden. Het gaat ook om de energie van “het veld” waarin het kleine eikeltje een grote wordt. Zoals de biotoop kan worden gezien als een soort richtend veld van samenhangende energie die iets mogelijk maakt, is ook het sociale veld erg richtinggevend voor mijn keuzes en voor wat ik aanvaard als belangrijk en als om in te geloven. Mijn geestelijk leven is niet zomaar van mij. Ik ben een Kind van mijn tijd. Kind van mijn hier en nu. En misschien is mijn ziel wel zo’n kanaal, dat enerzijds mijn vorming stuurt, anderzijds zelf ook mee onderhevig is aan een (evolutionair) veranderingsproces met een veel langere golf, of misschien ook, of ten dele of ten derde, alleen maar de verbinding is met dat “alles” dat zich in mij manifesteert, nu, hier. En gaat het bij het zoeken naar de essentie van de ziel niet om de essentie van de manifestatie als resultaat, dat tekortschietende te grote ego, maar om de essentie van het manifesteren als voortdurend proces. Gaat het bij de ziel niet om de verbinding tussen het individu hier en nu, en het zich manifesterende geheel? Zou dit eens waar mogen zijn, hoe zeer verschilt dat van het mensbeeld uit mijn jeugd en het dito godsbeeld? Ik kan het niet eens beantwoorden.
De TAO van fysica
Goed een begin van de met vraagtekens omhangen mini-zekerheid van de metafoor van de eikel. Het zit allemaal nog erg in het hoofd. En daar blijf ik ook nog even. Want op dat niveau gaat veel vooraf aan het moment waarop het pijn begint te doen.
Soms kreeg ik de indruk dat in de fysica iets vergelijkbaar fundamenteels gebeurde in (het begin van) de twintigste eeuw. Vergelijkbaar met de sprong die zich in mijn hoofd leek voor te doen (en mij van geen veld bewust. Het was van mij, het gebeurde in mijn hoofd) van oud Godsbeeld met onaantastbare zekerheden naar vaag “geheel”. Daarvoor hadden we de wet van de zwaartekracht, de formules die universeel leken zoals rond druk volume en temperatuur van gassen. De natuurkunde liet zien wat er constant was, universeel waar. Toen kwamen de kernfysici, kwam Einstein, kwam de kwantumfysica. Bleek de natuur de vraag te beantwoorden zoals we hem stelden. En dus als we tegengestelde vragen stelden kregen we tegengestelde antwoorden. Deeltjes of golfjes? Ligt eraan wat je wil weten. Als we de plaats weten van een deeltje weten we niet de snelheid en andersom. Als we even niet opletten schiet een deeltje door meerdere gaten tegelijk. Electronen kunnen zich bevinden in baan 2, 3 en 4 rond een kern. Het ene moment hier, het andere daar. We zien het nooit verspringen, we kunnen niet voorspellen waar het zal zijn, hoogstens de kans berekenen van waar we het zullen aantreffen. Zwaartekracht raakt gekromd, Tijd relatief.
In de mechanica van Newton was er oorzaak en gevolg. Geef een impuls aan een kogel en je kunt zijn baan berekenen. Dingen waren een gevolg van één, of hoogstens een beperkt aantal oorzaken. Nu niet meer. We hebben de wiskunde van de chaos. Waar hele “velden”(daar heb je de velden weer) van oorzaken tot een gevolg kunnen leiden. Waarin een minimale verstoring in een veld een magistraal groot gevolg kan krijgen terwijl het een miljoen keer niet kan, gezien de conditie van “het veld” op dat moment. Zie de beroemde metafoor van de vlinderslag bij de Azoren die zou kunnen leiden tot een orkaan in de Caraïben.
We kunnen zo nog even doorgaan. Als je goed nadenkt is in de fysica, in wat we weten over het heelal, in wat we weten over de materie zelf, over energie, over de kleinste deeltjes, alles onzeker geworden, is de voorspelbaarheid van de mechanica en de wetenschappelijke wetten teruggebracht tot kansberekeningen. Hebben we relativiteit en onzekerheidsprincipes, hebben we het sturende in en van de chaos. Ik heb geprobeerd het een beetje te volgen. Via Fritjof Capra met zijn Tao van Fysica, kranten-artikelen, documentaires, boeken. Fascinerend en beangstigend in de abstracties die telkens wel beeldend werden uitgelegd, maar nooit goed begrepen. Door mij dan. Maar Een ding wist ik zeker, zekerheid bestaat niet. Mijn platte antwoord op veel spirituele vragen “dat kunnen we niet weten, het zou kunnen, maar ook zo maar niet kunnen”, mijn ‘vlucht uit de zekerheden’, mijn bekering naar intellectuele onzekerheid, werd sterk bevestigd door de natuurkundigen. God dobbelt niet, riep Einstein, maar tegelijkertijd, die kansberekening? Je kunt een vraag niet beantwoorden met dezelfde denktrant die tot de onbeantwoordbare vraag had geleid. De spirituele vragen die het oude godsbeeld, het oude mensbeeld opriep, kunnen dus niet door de theologie en de welt-anschauung van die oude kerken worden beantwoord. Maar waar vanuit dan wel? Hebben we dan wel iets nieuws ergens, dat we kunnen vastpakken? Eigenlijk moet ik zeggen dat wat de nieuwe fysici in de plaats stelden van de oude bij mij geen leegte kon vullen, want ik begreep ze onvoldoende. En misschien verwachtte ik, verlangde ik ook wel veel meer, toch zekerheid bijvoorbeeld. Maar als ik bij andere wetenschappen te rade ging was het niet veel anders. Mijn eigen vak incluis. Dat achteraf vaker een vorm van sociale geschiedschrijving bleek dan een voorspellende theorie over maatschappelijke veranderingen. Voor wat we in ons maatschappelijk leven aan het doen waren, realiseerde ik me plotseling rond mijn 45ste, bestaat geen enkele gevalideerde theorie. Waar het heengaat met de zeggenschap in organisaties, in de politieke verhoudingen, in de machtsverdelingen in de wereld, geen idee. Over de gevolgen van het kapitalisme, van de vrouwen-emancipatie, van de versnelde technologische ontwikkelingen? We zullen, als we eerlijk zijn nu, er hoogstens achteraf iets zinnigs over kunnen zeggen, zeiden hoogleraren tegen me als ik ze vroeg om steun bij onderwerpen. Wat bestond waren van die enkelvoudige mini-theorieën met mono-causale verbanden. Het soort dat de fysica achter zich had gelaten en alleen nog onder ingenieurs zijn aantrekkingskracht had behouden.
Kortom, de groeiende leegte in het denkende hoofd, in het hersentje dat wil begrijpen en rust wil in zekerheden, bleef. En langzaam groeide het besef dat “denken”: Fysica, wetenschap, niet zomaar de bron kon zijn voor het nieuwe complex dat het oude complex dat tot onbeantwoordbare vragen had geleid. Capra had het over de TAO van fysica en probeerde een verband te maken tussen het wetenschappelijk deel van de menselijke zoektocht en het oosterse spirituele. Misschien moest er toch maar even wat meer TAO in. Het wordt pijnlijk, dat we geen stap voorwaarts maken immers. En anders de kunst? Hebben we waarheid, schoonheid en goedheid niet intellectueel en maatschappelijk uit elkaar gesloopt, ontvlochten? Zijn we die drie niet uit elkaar aan het laten groeien?
Canyon
Je snapt het niet he. Dat mensen niet gewoon even hun zelfbeeld bijstellen. Hun wereldbeeld, als ze even nadenken, moet dat toch zo te doen zijn…
We waren met vijf mannen in de Verenigde Staten. In het tweede weekend kwamen we bij de Grand Canyon. Altijd al een soort droom- en verlangbestemming geweest. Eerst gewoon rijden, over de brug bij de stuwdam, met links het stuwmeer en rechts de rivier weer, van Noord naar Zuid. Aan de zuidkant een paar uur lopen. Langs de rand en een beetje naar beneden langs de ezelpaadjes. Daarna heb ik de volgende dag een helikopter geregeld en zijn we er met zijn vijven overheen gevlogen, maar mooier nog misschien, erin, vrijwel helemaal naar beneden naar de rivier. Ik zou die avond/nacht rijden. Naar Phoenix. Ik kon niet. Misselijk en verdoofd. Mijn hele lijf was in opstand. Zeker slecht geslapen in het hotel de nacht ervoor of verkeerd gegeten.
Een week later stonden we in Manhattan op het Empire-State-Building. Ik zag Broadway als een mensgemaakte Colorado-river traag door het rechthoekige mensgemaakte pieken-landschap van the streets and Avenues kruipen en werd weer misselijk, weer verdoofd. Het was weer alsof ik er zelf niet bij was. Weggestopt, ergens. Dat weekend vlogen we ook terug. Ik was geboekt op een dubbel-geboekte stoel en mocht pas vijf minuten voor het vertrek het vliegtuig in. In de businessclass. Het drong nauwelijks tot me door, behalve dat ik gratis dronken mocht worden die nacht in het vliegtuig, omringd door slapende zakenlui.
Een paar dagen later ging ik de koffer terugbrengen die ik van buurvrouw Ada had geleend. Ze keek me aan en zei: “Ik zie iets in je ogen. Je moet geloof ik maar eens opschrijven of tekenen of schilderen wat je hebt meegemaakt. Niet zo blijven rondlopen jongen….”. “Dat is jetlag joh” zei ik terug. “Ik ben er nog niet helemaal”. Ze schudde haar hoofd. Ze had gelijk. Denk ik.
Dat is trouwens een lastige vraag. Als je er weken over doet om te reconstrueren wat het was, was het dat dan ook? Het hele leven is toch reconstructie van ervaringen in een breintje dat behoefte heeft aan orde en begrijpelijkheid? Een breintje dat niet wil en kan zien dat de aarde een bol is en dus denkt dat er een horizon is. En dat een horizon bestaat omdat je hem ook kunt fotograferen. Of een regenboog. Ook zoiets. Ja er is breking van licht in druppels. Maar er is geen echte fysieke plaats, begin en eind, geen plek waar je de pot goud zou kunnen vinden als de legende zou kloppen. Wij construeren alles, achteraf. De hele wereld zoals we hem begrijpen is de illusie van een ordenend hersentje. De reconstructie hieronder dus ook. Een nieuw soort horizon met regenboog, alleen, denk ik, dichter bij een realiteit dan ervoor….
Ik vermoed, weet bijna zeker, dat een flink deel van je zelfbeeld als kind ontstaat door de manier waarop je jezelf ziet in je fysieke omgeving. Dat je de weg weet in je huis, dat je weet dat je ouders veel groter zijn. Dat je moet klimmen om op een eetkamerstoel te komen en hoe dat moet. Wat er verder of dichterbij van je ligt, wat voor of achter of naast je is. Die fysieke wereld om je heen krijgt iets vertrouwds, en daarmee ook de manier waarop jij er in past. Je weet ook dat je langzaam groter wordt en op den duur niet meer hoeft te klimmen, maar gewoon kunt gaan zitten, later. Dat betekent dat ook de dynamiek in je zelfbeeld iets voorspelbaars heeft, zeker in relatie tot je eigen vertrouwde fysieke omgeving. Je weet, ook wat er in die omgeving bij jou hoort, van jou is. Je bed, jouw plek aan de eettafel. Jouw speelgoed in jouw kast. Een flink deel van wie je bent, of denkt te zijn liever, is dan ook afgeleid van een soort basaal weten hoe je je verhoudt tot je fysieke omgeving.
Nou dat viel dus even helemaal weg in de Grand Canyon, denk ik, achteraf. Ik zie me daar nog staan aan de rand van een kloof van 30 kilometer breed en ruim 1,5 kilometer diep. Beroofd van adem. Ik hoorde de rivier ruisen en kon af en toe een stukje zien als een grijs-wit streepje in de diepte. Ik keek in een ruimte die niet te bevatten veel groter en magnifieker was dan ik ooit had gezien en in een landschap waarin ik miljoenen jaren erosie en klimaatveranderingen kon waarnemen. Alleen ik kon dat niet. Nauwelijks, zoals ik nauwelijks kon ademen. Ik vermoed, achteraf, dat alles wat ik wist en begreep over tijd en ruimte mijn hoofd uit moest om die ruimte, dat besef van tijd binnen te laten komen. Ik zie me nog zitten in die helikopter en de slijpende rivier zijn werk zien doen. Steeds dieper de kloof. De bokken klauteren. De plekken waar indianen hadden geleefd, op de kleine plateautjes een beetje boven de rivier. Ik zie me nog weer staan, weer iets later, weer aan de rand, weer aan het begin van zo’n ezelpaadje naar mijn voeten kijkend en ziend dat het zand waarop ik stond hier al miljoenen jaren lag en ik over twee uur weer weg zou zijn. Ik, nog niet eens een speldenprik in de ruimte en in de tijd. Volstrekt klein onbeduidend en nietig. Vaag herinner ik me de stekende inslagen van bewustzijn die in deze nieuwe ruimte waartoe ik me eigenlijk niet kon verhouden binnenkwamen om eigenlijk direct weer te doven omdat ze niet zomaar ergens aan vast konden worden gemaakt. Wat er gebeurde was misschien wel, waarschijnlijk wel, dat niet alleen alles wat ik wist over ruimte en tijd mn kop uit moest, maar ook de ‘ik’ die daarbij hoorde. Er was één moment, een bijna zwevend moment, dat ik een soort besef had dat ik niet alleen klein, dom en onbeduidend was, maar tegelijkertijd ook groot genoeg om dit, dit land, die geschiedenis, die grootsheid en die kleinheid, allemaal te bevatten, te omvatten, te ‘zijn’ ook. Achteraf heb ik er de metafoor van het hologram op geplakt. Waarin elke scherf in staat is de hele voorstelling weer te geven, afhankelijk van waar de scherf zich in het plaatje bevindt. Een intellectueel begrijpelijk-makerijtje. Om weer orde en rust in het hersentje te krijgen. Maar die flits, van nietigheid en omvattendheid tegelijk, die was er. Hoe lang hij duurde, geen idee en dat is misschien ook niet belangrijk. Hij was er. Hij kon nergens aan vast. Hij moest misschien wel de eerste steen worden van een nieuw ikje. Het was drie weken na de suggestie van Ada om te schrijven dat ik hem pas voor het eerst bewust herbeleefde.
Waar ik nou ziek en verdoofd van was, eigenlijk, geen idee. Ik vind het wel romantisch om het te koppelen aan de afbraak van mijn oude beelden over mezelf en mijn verhouding tot de wereld. Of juist, nog spirituele-ego-spectaculairder, aan dat ontluikende nieuwe holografische plaatje. Dat je zoiets alleen grotendeels onbewust en fysiek van slag kan doormaken. Het heeft wel wat. De nacht in het hotel in de Canyon was koud en ik had slecht geslapen. Misselijkheid, de kerosinestank in de helikopter was nauwelijks te harden… Wie weet projecteer ik hele regenbogen op iets innerlijks als het gaat om ziek worden van zo’n ervaring, maar ik weet dat ik nog tijden ben bezig geweest met het integreren van het dragende en steeds meer rustgevende besef, dat ik niet alleen klein en nietig ben, onbeduidend en zeer vergetenswaard, maar ook gemaakt van het zelfde spul als die grootse natuur en levend, met alle andere leven, groot genoeg in het deelhebben aan die essentie om het ook te omvatten en te kunnen zien en ‘zijn’. Dat als er iets is dat ik de naam God zou willen of kunnen geven, dat het dit is, dat levende en kloppende universum, voortdurend in verandering… en dat dat in mij zit en ik er in. Dat we allemaal van goddelijke makelij zijn, een goddelijk zien en omvatten in ons hebben, een goddelijke vonk, deel hebben en bijdragen aan dat voortdurende veranderende. Als je het God noemt, mag je dat voortdurend veranderende misschien ook schepping noemen. De hemel en de aarde zijn niet duizenden of miljoenen jaren geleden geschapen en daarna onderhevig aan een onveranderde orde, Het universum, God herschept zichzelf ieder moment, wij zijn deel van dat proces… Wij zijn onderdeel van ‘het veld’ en dus worden we geconfronteerd met wat het veld bewerkt, maar we bewerken ook mee en bewerken aangrijpingspunten voor anderen om te handelen. De orde ontvouwt zich elk moment en vouwt zich achter ons op/in. En dat impliceert morele verantwoordelijkheid. En ook spiegelende esthetische? Moeten we kunst koesteren als een van de wegen naar, verbindingen met dat grote, dat omvattende dat nietig-makende en vrede-brengende? Het verdooft nog steeds. Af en toe. Vooral zo lang ik dacht dat ik er alleen mee rondliep.
Denken, veiligheid en zelf
Maar wat moest er nou eigenlijk uit na de canyon? En was wat er daarna in kwam nou zoveel anders? Dat zelfbeeld, dat ‘zelf’ misschien wel, dat aan flarden ging was een zelfbeeld dat werd gemaakt door het kind dat alles vanuit zijn eigen perspectief ziet. Alles wat aan informatie over de wereld tot je komt is zo ongeveer, in ieder geval voorzover het je besef over tijd en ruimte betreft, informatie over een wereld waarvan je het waarnemend middelpunt bent. Je bent als het ware in tijd en ruimte het centrum van je eigen universum. Naarmate je ouder wordt zie je dat er steeds meer buiten je om gebeurt. Van veel wat spannend is, ben je niet zelf het middelpunt. Maar wat je in je denken doet is steeds weer je afvragen hoe jij je ertoe verhoudt, zoals je dat als kind al deed in ruimte en tijd. Wat er in dat denkend hoofd gebeurt is dat er een proces plaatsvindt waarin alles integreert. It should make sense. want als het logisch is en geïntegreerd is er meer veiligheid dan wanneer het allemaal chaos is, onzeker en onvoorspelbaar. Nou maakt ‘it’ nooit ‘sense’ dat doe je zelf. En zo ontstaat langzaam, niet alleen informatie-technisch maar ook psychologisch en moreel, een beeld van een ‘zelf’ dat ook in die andere opzichten het centrum van je denken wordt. Dat zelf ligt aan de wortel van het denken in dualiteit, als ‘ik en de wereld’, van ik en de ander en in het verlengde ervan van goed en kwaad. Dat zelf ligt aan de wortel van dat narcisme, je kunt bijna niet anders denken dan vanuit die enige plek waar je heel erg belangrijk bent, namelijk je eigen centrum. En als je begrijpt dat niet heel de wereld vanuit jouw centrum denkt, schep je een spiritueel centrum waarin dat wél gebeurt. In oneindige liefde.
De ervaring die ik in de canyon had was het zien van dat oude zelf in een perspectief vanuit het geheel, het geheel dat ik maar even reconstruerend als het universum zag. Je hebt tenslotte taal, een woord, nodig om iets te kunnen opbergen in je geheugen. De vraag is, is dat oude zelf na zo’n ervaring definitief anders? Wie één keer meemaakt dat hij het ‘geheel’ ervaart, is die persoon dan definitief veranderd? Of is de reconstructie vanuit het zelfde zelf, dat zelf in het centrum, opgebouwd en opnieuw geïntegreerd? Ik denk heel vaak dat ik daarna anders ben geworden. Ik was al nooit sterk bezig met dood, lijden, angst voor toeval, maar daarna is het perspectief op dat soort dingen totaal anders geworden. Nog veel sterker relativerend. Laatst zei ik nog tegen mijn zoon: In een zandstorm wordt veel zand opgetild en verplaatst, maar er blijft ook veel liggen. Waarschijnlijk zijn er in beide kampen zandkorreltjes ontevreden, die liever hadden gereisd of met rust waren gelaten. Maar denk je nou dat de zandstorm bewust onderscheid heeft gemaakt? De gedachte dat jou iets overkomt omdat jij het bent, of omdat je het ernaar gemaakt hebt of over je afgeroepen is maar zeer beperkt houdbaar in de praktijk. Je bent een korrel die er is en die iets meemaakt. En de rest is alleen in een verdraaid soort denken in je eigen hoofd vanuit je eigen perspectief voor jou van enig belang.
Maar om nou te zeggen dat ik het leven en de wereld kan laten zijn wat ze zijn en me niet meer opwind? Nou nee. Mijn moreel kompas in de (inter-)nationale politieke verhoudingen maakt me regelmatig boos. Niet alle corrumperende en corrupte beelden en denken zijn er dus uit. Ik projecteer nog steeds erg veel behoefte aan rechtvaardigheid en zorg voor het zwakke (in mezelf?) op de wereld en stel eisen.. Als er dus al een staat is die men verlicht zou mogen noemen, is die waarschijnlijk niet bereikt dus… Een belangrijke illusie blijft dat het leven, de wereld en ikzelf niet chaotisch zijn en niet voortdurend veranderlijk. Een belangrijke illusie zou dan zijn dat het meemaken van zoiets dat je een spirituele/religieuze ervaring noemt, de overgang van het ene soort ‘orde’ naar een andere hogere orde is of bewerkstelligt. Een narcistische illusie. Zoveel begrijp ik nu wel. Het blijft chaos, of is er toch meer?
Heelheid en de impliciete orde
Natuurlijk, een ‘veld’ is net als een regenboog en een horizon. Iets wat je waarneemt op de plek waar je staat. Iets wat je waarneemt met beperkte zintuigen en instrumenten. De indruk die de realiteit maakt. Beauty is in the eye of the beholder, so is the field…. Het is een denkconstructie die helpt om de werkelijkheid te leren kennen. En die werkt zo lang de werkelijkheid zich gedraagt. Ik kan alleen over die velden praten vanuit mijn eigen waarnemingen en denkconstructies, nog, op dit moment. Het is een werkende metafoor voor me.
De metafoor werkt voor mij op twee manieren. Als een fysiek veld, het veld van een boer. En als een krachtenveld, zoals een magnetisch veld. Op het veld van een boer kan van alles groeien, maar sommige gewassen maken meer kans dan andere. Afhankelijk van veel factoren. Klimaat natuurlijk. Maar ook wat er in het verleden heeft gestaan, de bacterieculturen in de bodem, de stand van het grondwater, de mate waarin het veld is blootgesteld aan elementen, of de omstandigheden stabiel zijn of niet, de rijkdom aan mineralen, noem maar op. Zoals een boer zich afvraagt of zijn ‘veld’ rijp is voor een bepaald gewas dit jaar, kan je je in elke situatie afvragen of de voorwaarden zijn vervuld om een bepaalde beweging in te zetten, of er een voedingsbodem is, of het talent ervoor aanwezig is. Krachtenvelden werken veel onzichtbaarder. Je kunt een magnetisch veld in zijn lijnstructuren zichtbaar maken met ijzervijlsel, maar normaal gesproken merk je ze niet, behalve als je iets wilt. Dan voel je ze. Dan voel je de weerstand of de wind in de rug.
Maar het aardige van de werkmetafoor ‘veld’ is dat je af bent van de eenvoudige monocausale redeneringen en simpele ‘how-to-raadgevingen’. Het aardige van de metafoor ‘veld’ is in de werkpraktijk dat het je dwingt om rustig te blijven luisteren naar alle spelers in het veld om te zien welke mogelijkheden wegvallen en welke opdoemen. Het begrip veld nodigt uit tot het opschorten van oordelen. Het begrip veld nodigt uit om complexiteit in de beschouwingen mee te nemen en daarin jezelf niet als afstandelijke beschouwer, maar als een van de beïnvloedende en beïnvloedbare factoren mee te nemen. Wie dit begrip veld meeneemt naar zijn spirituele bestaan, zet noch God, noch zichzelf buiten of tegenover de werkelijkheid, maar erin.
Een paar jaar geleden ontdekte ik David Bohm. Een kwantumfysicus. Die boeken schreef als “On Dialogue”, als “Wholeness and the implicate order”, lange gesprekken had met Einstein over de beperktheid van de klassieke Deense Kwantumfysica en jaren lang met regelmaat dialogen hield met Krishnamurti. Een omstreden mens, zowel in zijn vak door zijn kritiek op de klassieke kwantummechanica, als ook door zijn linkse inslag waardoor McCarthy hem uiteindelijk Amerika wist uit te jagen. Hadden de kwantummannen de klassieke causaliteit vervangen door onzekerheid en onvoorspelbaarheid, Bohm suggereerde een heelheid, een soort “Kwantumpotentiaal” dat de beweging van subatomaire deeltjes geleidt door het verschaffen van actieve informatie uit de gehele omgeving. “veldinformatie” in mijn termen, Hoe noemde de bioloog Sheldrake het ook al weer, dat bestaan van informatievelden buiten en tussen de hersenen van wezens? Morfogenetische velden. Vergelijkbaar? Dat Kwantumpotentiaal doordringt alle ruimte en is voor alle deeltjes er in bereikbaar. In een van de dialogen met Krishnamurti zegt Bohm dat tot het veld van de werkelijkheid alles behoort dat potentieel “kan zijn”. Niet alleen wat er nu “is”, maar ook de mogelijke superposities in de kwantummechanica die zich onbepaald en ongestuurd kunnen manifesteren. Een ander beeld is dat van the implicate order. Een citaat uit een artikel van David Pratt over Bohm: In de jaren zestig begon Bohm het begrip orde nauwkeuriger te bekijken. Op een dag zag hij op de televisie een apparaat dat dadelijk sterk op zijn verbeelding werkte. Het bestond uit twee concentrische glazen cilinders waarvan de tussenruimte was gevuld met glycerine, een zeer viskeuze vloeistof. Als een druppel inkt in de vloeistof wordt gedaan en de buitenste cilinder wordt gedraaid, dan wordt de druppel uitgerekt tot een draad die tenslotte zo dun wordt dat hij onzichtbaar wordt; de inktdeeltjes zijn ‘ingevouwen’ of impliciet aanwezig in de glycerine. Maar als de cilinder daarna in tegengestelde richting wordt gedraaid, verschijnt de draadvorm weer en wordt opnieuw een druppel; de druppel is dan weer ontvouwd. Bohm besefte dat toen de inkt in de glycerine werd verspreid deze zich niet in een toestand van ‘wanorde’ bevond, maar een verborgen, niet-gemanifesteerde orde bezat. Zo ontdekte hij bijvoorbeeld dat zodra electronen zich in een plasma bevonden, (een plasma is een gas dat een hoge dichtheid van electronen en positieve ionen bevat) ze zich niet langer als individuen gedroegen, maar alsof ze onderdeel waren van een groter en verbonden geheel. Een geheel dat verontreinigingen isoleerde en marginaliseerde bijvoorbeeld, las ik ook elders van hem.
Naar de mening van Bohm zijn alle afzonderlijke voorwerpen, entiteiten, structuren en gebeurtenissen in de zichtbare of expliciete wereld om ons heen betrekkelijk autonome, stabiele en tijdelijke ‘subtotaliteiten’, voortgekomen uit een diepere, impliciete orde van onverbroken heelheid. Bohm geeft de analogie van een stromende rivier: Aan het oppervlak van deze rivier is misschien een voortdurend veranderend patroon te zien van draaikolken, rimpelingen, golven, enzovoort, die duidelijk niet onafhankelijk bestaan. Het zijn abstracties van aspecten van de vloeiende beweging, die in het totale proces van de stroom ontstaan en weer verdwijnen. Dit tijdelijke bestaan van deze geabstraheerde vormen impliceert slechts een relatieve onafhankelijkheid of zelfstandigheid in gedrag, en geen absolute onafhankelijkheid als ultieme substanties.
Het was even schrikken, maar ik was niet alleen. Nee dat klinkt te geborneerd. Vergelijkbaar met Bohm was ik nooit. Ik heb erna veel van hem gelezen, ook zijn dialogen met Krishnamurti maar veel van zijn denken blijft onnavolgbaar. Maar nogmaals. Alle wetenschap ten spijt… hieruit conclusies trekken over het wezen van het leven…. regenbogen… vermoed ik.
Narcisme
Er zijn in dit stadium van het vertellen steeds meer woorden nodig, merk ik. Je kunt je afvragen waar ik omheen loop. Waardoor de omhaal van woorden zoveel op omwegen lijkt. Er is nog bijna geen woord gevallen over de dood. Bijvoorbeeld. Dat zal nog moeten. Maar ook, na dat geprik van mij in het narcisme dat het christendom zo eigen zou zijn, is ook dat, als toets of eerlijke grondtoon buiten beschouwing gebleven. Wat er zo te zien gebeurt in dit geschrift is dat ik na mijn intuïtieve constatering dat narcisme een belangrijke pool in het krachtenveld van de spirituele ontwikkeling in de christelijke westerse wereld was, aan de gang ben gegaan met de andere pool, of een andere pool, misschien zijn er veel meer, die van heelheid en nietigheid. Maar in mijn denken en gedrag, in mijn verwachtingen en dromen, in mijn wensen en hoop is dat narcisme nog volop daar. Het was misschien de oorzaak van mijn misselijkheid en afwezigheid na de Canyon. Zelfs vermoed ik, mij bewust van veel potentiële valkuilen in “denken” als activiteit, zit er flink wat narcisme wellicht in mijn beelden van heelheid, van velden, van impliciete zich ontvouwende en invouwende orde. Schreef ik niet iets als niet alleen “zien” maar ook “zijn” van de essentie? Kan ik mijzelf wegdenken uit mijn hologrammen? Is wat ik doe met Bohm niet een poging om de af en toe opborrelende wanhoop te ontvluchten die het christendom uit mijn jeugd me heeft bijgebracht als een natuurlijke staat van de onvolmaakte mens? Kan de nietigheid en verwaarloosbaarheid die ik met mijn denkbrein kan postuleren ook verdragen worden? Kan ik daar bij stilstaan en echt doorheen leven? Zijn mijn nieuwe mensbeelden niet een poging om er langs te leven en weg schieten naar veilige abstractie?
Al mijn pogingen tot meditatie, de aarzelende stappen op weg naar ‘de leegte’, het niets het niet iets, beter, liepen op een ander soort niets uit, omdat ik telkens situaties ‘langsdacht’ waarin ik een rol had gespeeld of zou kunnen spelen; dat ik verlangde naar een soort verheffing van mezelf, zodat alles wat ik meemaakte telkens gevuld werd door dat ik, dat ego. Kunnen we zonder? Kan ik zonder? De ervaringen met meditatie staan wat dit betreft in schril contrast met de vredige heelheids-sensatie van mijn uren in de natuur. Maar: Het verlangen naar heelheid, is dat wat anders dan dat verlangen naar de onvoorwaardelijke liefde van de God als vaderfiguur in het christendom? Als substituut voor de gemankeerde ouderliefde? Weten we het? Kunnen we het wel weten? Is wat ik doe hier vrijen met woorden in plaats van met een vrouw? Omdat de risico’s van je verliezen in woorden zoveel kleiner zijn dan je verliezen in een ander? Vrijt een narcist niet het liefst met zichzelf en zijn woorden? De wanhoop van het tekortschieten in wat ik wou laten ontvouwen was er vaak genoeg. Maar plaats ik die wanhoop terecht een beetje buiten mijn spirituele orde (ik bedoel daarmee dat ik hem niet verdiep met “een tekortschieten tegenover mijn schepper”, maar mezelf gewoon zie als nou eenmaal voortdurend struikelend mens)? Als het lot van een heer van stand, die nou eenmaal overal altijd alleen voor staat en maar zelden begrepen wordt? Is de christelijke vereenzelviging met de wanhoop van de onvolkomenheid een essentie die ik niet wil zien maar reëel is? Nee, wel wil zien, maar als een betrekkelijk matig relevante natuurlijke orde zie…Het zal wel, er is nou eenmaal veel klein leed, immers?
Dood
Is het al tijd om de dood langs te laten komen hier? De dood als onkenbare toestand? Waar we bang voor zijn en van alles op projecteren? Denken over de dood maakt de beperking, de begrenzing van wat denken vermag schril zichtbaar. Even nog een tussenstap dus over denken. Denken gaat altijd over iets. De essentie van wat we ervan merken heeft altijd te maken met het onderwerp. We hebben een probleem en we zijn er nog niet uit. Er moet meer… Dat is bijna alles van wat we ons bewust zijn over denken, En dat is waarschijnlijk niet de essentie van denken. De essentie van denken is het denkproces. Hoe denken we. Wat voor denksporen lopen we bewust af en welke onbewust? In welke mate spelen door de taal mogelijk gemaakte begrippen een rol (zie Wittgenstein)? Hoe zien we de werkelijkheid? (Kant’s Ding an Sich, Plato’s Ideeën?) Wat is het beginpunt van ons denkspoor geweest? Angst? Nieuwsgierigheid? Honger? Lust? In welke mate herhalen we gedachten uit het verleden en gedachten van anderen die we bewonderen? Waarschijnlijk is meer dan 95% van wat we denken noemen herhaling van wat we al meenden te weten, eerder hebben gedacht in vergelijkbare situaties e.d. Maar altijd zit “ik” in het centrum. Niet ik denk dus ik ben, nee, dat is hoogstens een slogan uit het begin van de verlichting als strijdkreet tegen kerkvorsten, ik ben dus ik denk vanuit dat zijnsbesef en de behoeften die daarbij horen. En ja de dood is het tegengestelde van dat zijnsbesef, waarschijnlijk zelfs meer dan een contramal ervan, en dus kan ons denken er weinig mee. In de dood ‘ben’ je niet. De dood is misschien een soort “niet iets” dat we niet kunnen doorgronden. Een afwezigheid van het “zelf”, dat we van de buitenkant kunnen herkennen als we naast het stoffelijk overschot staan van een geliefde. Wat achterblijft is “ontzelfd”, en omdat we ons geen zijn, geen toestand, geen handelen en wisselwerking zonder “zelf” kunnen denken, denken we aan een “ziel” als onstoffelijk zelf die voortleeft buiten het afkoelend lichaam… en naar de hemel gaat, of terugkeert met een nieuw gedeeltelijk voortgezet kharma, of…
Ik ben misschien niet oud en doorleefd genoeg. Men zegt immers dat de jeugd zich onsterfelijk voelt. In mijn beleving was ik nooit onsterfelijk in de essentie van dat woord, maar meer nooit met mijn sterfelijkheid bezig. En wanneer houdt in dit opzicht de jeugd op? Ik heb inmiddels veel mensen in mijn omgeving zien sterven. En twee letterlijk de laatste adem zien uitblazen, één ervan in mijn armen. Maar dat ging niet over mij, nee da’s niet waar, ook over mij, maar indirect. Ik heb in het verkeer meer dan eens de dood in de ogen gekeken en hem langs zien schieten naar anderen. Ik heb kanker gehad, dezelfde als die waaraan mijn vader is overleden. Maar toch, deze confrontaties waren, als ze al diep gingen, van zeer tijdelijke aard en gemakkelijk te verdringen. Al met al denk ik, als door de wol geverfde zeventigjarige, dat ik er niet te jong voor ben, maar gewoon te dom. Dat ik te weinig begrijp van denken, van het denkproces en van de waarde of waarheid van het resultaat van dat denkproces, om ooit iets zinnigs over de dood te kunnen zeggen. Maar als ik al iets zou willen zeggen is het niet “Het laatste oordeel”, of “hemel”, of de kharma-opdracht waarmee we/ik zal terugkeren op aarde. Als ik er al iets over zou willen zeggen is het niet iets over licht aan het eind van een tunnel of geliefden die de ziel opwachten aan gene zijde. Of over engelen, of dolende zielen die via een medium af en toe iets laten weten aan een nabestaande die iemand missen met een naam die met een H begint. Daar weet ik niks van… En Gude, gelijk, ik ben nog nooit een geloofwaardige ex-dode tegengekomen die er iets over te vertellen had. Als ik er al iets over kan vertellen kan ik dat doen aan de hand van wat ik zie als het niet over mij gaat. En kan ik proberen te denken zonder ego-projectie, of me proberen daarvan bewust te zijn als ik dat wel doe…
In de metafoor van het eikeltje, sterft de eik en, als hij niet tot planken wordt gezaagd en geïmpregneerd, zullen de kevertjes en de schimmels, zullen de stromende regen en de waaiende wind, zijn manifestatie uiteen laten vallen en zal hij voortleven, of als schragende balk in een huis, of als kevertje, als wurm, als stof en grondwater, als mest voor planten en struiken of zelfs als voeding voor zijn eigen kinderen. In de natuur bestaan vast kringlopen, maar dit is geen kringloop. Uit de honderden jaren later weer stervende kevertjes en plantjes, en blaadjes van zijn dochters, uit de honderd jaar later vallende regen en langs-sijpelende grondwaterstromen ontstaat niet dezelfde eik met de zelfde moleculen en jaarringen alleen met de opdracht om anderen kinderen schaduw te geven of zo, of om andere merels te laten nestelen oid. De kringloop als je hem zo al mag noemen is veel subtieler, meer genuanceerd en veranderlijk. Kijkende naar wat in de natuur “Het proces van de dood” is, zie je op oude eiken veel meer mossen en schimmels actief worden, zie je zwammen uit de stam komen, zie je een proces dat jaren duren kan. Zie je een proces waarin steeds meer nieuw leven het oude leven overneemt en verteert. Zie je toenemende weerloosheid en veranderende functionaliteit. Zie je een verschuiving van energie en scheppingskracht van de boom naar dat wat zich op hem nestelt en verteert. Ouder worden is langzaam meemaken dat je de energie verliest om door te leven en onsterfelijk te willen zijn, denk ik. Er is bij een boom (waarschijnlijk) geen continuïteit van een onveranderend iets, een onsterfelijk iets als een ziel, terwijl de boom wel een herkenbaar individu was en een persoonlijkheid leek te hebben. Zijn energie en materie wordt overgenomen door, overgedragen aan, een grote verscheidenheid van levensvormen die iets hebben aan zijn sterven. Als je naar die deeltjes en levensvormen kijkt zullen die nooit meer in dezelfde samenstelling terugkomen in een boom.
Hoe zit dat dan met ons? Als individu, met wat we denken te zijn en te weten en te moeten doen en wat we snappen van ons lijden? Als we wie we zijn al opbouwen met de taal en de voorbeelden, met de liefde en de weerstand die we hebben leren kennen uit onze omgeving, breken we ons dan niet ook vergelijkbaar zo af? Is “mijn” kijk op de wereld, mijn soort energie, mijn soort handelen in de wereld niet ook gedeeltelijk terug te vinden in mijn kinderen en kleinkinderen, in mijn ex-collega’s? In mijn leerlingen, en leermeesters? Waarom zou, als er biologisch al geen “volmaakte kringloop” bestaat van leven, sterven en weer voortleven, als de natuur al genoegen neemt met een proces dat wel een patroon heeft waarin iets kringloop-achtigs is terug te zien, maar dat in essentie niet bestaat, waarom zou diezelfde natuur dat dan anders oplossen met onze zielen? Waarom is de dood niet een proces dat begint met geslachtsrijp worden en nakomelingen maken, doorgaat met overdracht van kennis en waarden, doorgaat met ruimte maken en inspiratiebron zijn voor nieuw ander leven en eigenlijk pas jaren na je dood, als niemand zich meer iets van je herinnert eindigt, vervaagt langzaam natrillend ophoudt, opgenomen in nieuwe zijnsprocessen van anderen? Waarom niet? Waarom is dat medische moment van de laatste adem en de laatste hartslag zo bepalend voor wat ‘dood’ is? Dat is zo’n verdingd specifiek moment in een veel langer proces… Omdat we onszelf als ego niet kunnen voorstellen, volledig zonder kringloop, wederkeer of voortbestaan in een hemel, als parallel universum aan gene zijde van het zwarte gat? Is er troost in dit beeld van de natuur? Of is dat een eis die je niet mag stellen aan dat wat is, zich ontvouwt en weer invouwt? Bestaan we alleen even, als explicate order en als heel individu niet meer, nooit meer, zelfs in the implicate order en keren we ook nooit meer explicate terug? Of keren we alleen terug als vormende informatie (deel van het morfogenetische veld) en een af en toe toevallig materieel bestanddeeltje in een nieuw individu, en is troost iets voor de mensen die het klein leed als buiten zichzelf zien? Als de ander, als genade voor de ellende van het onvolmaakt zijn? Is troost iets dat tot de illusies van het ego behoort? En compassie als iets dat tot de essentie van het geheel en de impliciete orde en daardoor veel wezenlijker is dan troost? Compassie de energie die in het stervensproces vrijkomt en overgedragen wordt aan schimmels en houtwormen? En zo door en zo door tot een in de mei gelegd merel-ei….? Het is alles één.
Jezus?
Rond de figuur Jezus heb ik altijd iets verscheurds gehad. Aan de ene kant, en dat begon al met die onbevlekte ontvangenis, getrouwd met Jozef en dan is het kind niet van hem, dat idee van veel te menselijk mooi om waar te zijn, aan de andere kant heb ik de indruk dat hij meer dan buitengewoon bijzonder moet zijn geweest. Het probleem alleen is dat alles wat we van hem weten pas generaties later is opgeschreven. Wat we van hem weten zijn wonderen, die ik dan ook niet meer geloof, en gelijkenissen. Gelijkenissen die hier en daar door een evangelist nog wat worden uitgelegd en daar is dan de stijlfiguur voor gekozen van een nadere uitleg van Jezus aan zijn discipelen over wat ze zojuist hebben meegemaakt. Die uitleg voegt nooit zoveel toe. Het is duidelijk het geknoei van de evangelist. Maar ik heb er altijd wel veel wijsheid, mystieke wijsheid in geproefd, in de gelijkenissen en verhalen. Wijsheid over wat het is om mens te zijn en hoe je God kan proeven.
Zoals al eerder gezegd (en dat leek een beetje op gemakkelijk afdoen, als dat narcisme zo hardnekkig in de religieuze geschiedenis is verankerd, moet het wel iets dragends zijn dat ook nu op de loer ligt, onvermijdelijk) ervaar ik dat lijdensverhaal als narcistisch. Maar ik zie ook de schoonheid en aantrekkelijkheid ervan. Ik zie dat er in het verhaal een verandering schuilt van het godsbeeld, simpel gezegd: van de strenge vader naar de liefdevolle vergeving en genade. Er zijn na Jezus geen Abrahamfiguren meer geweest aan wie werd gevraagd om hun zonen te offeren. Wat er later via Paulus en de evangelisten is ontstaan is van grote spirituele betekenis. ongetwijfeld. Het lijkt of de mystiek gedeeltelijk opnieuw is uitgevonden. Maar dat maakt Jezus nog geen zoon van God. Dat maakt het lijdensverhaal in essentie niet minder duaal, narcistisch, gebaseerd op menselijke angsten, verlangens en zelfoverschatting, in mijn ogen. Jezus werd met zijn boodschap mijn favoriete profeet. Een beetje zoals Mohammed.
Nee dat klopt niet helemaal. Mohammed was erg menselijk. Hij liet zijn schrijver soera’s noteren waarin Allah hem beschermde door zijn bezoektijden te reguleren. Hij liet Allah verordonneren dat hij als profeet meer vrouwen en gemakkelijker meer kon hebben dan anderen. En toen zijn vrouw overspel pleegde en gestenigd zou moeten worden, leek het er op dat hij Allah liet verordonneren dat er plotseling daarvoor een onmogelijk groot aantal getuigen moest worden gevonden. Toen de Joden van Medina hem niet steunden in zijn strijd tegen de afgoderij in Mekka en hem niet steunden in zijn drang naar wereldse heerschappij, sloeg hij in zijn waardering om en er zijn vanaf dat moment soera’s die nu nog basis zijn voor antisemitisme onder moslims. Mohammed deinsde er niet voor terug om Allah naar zijn hand te zetten en we weten dat omdat hij naast zich iemand had die al zijn openbaringen van Allah’s wil noteerde. Van Jezus weten we alleen wat generaties na hem nog in de overlevering bekend was en na de (zelf-)censuur van evangelisten is opgeschreven. Van Jezus kennen we een enkele driftbui in de tempel, maar verder niets dan wat de geschiedenis overleverde en uitvergrootte. Een mens zonder verwijtbare gebreken…
Ik zie dat mensen die het geloof zoeken vaak via Jezus iets vinden of terugvinden. Wiman in zijn heldere afgrond, verschuift naar een handelend en een heelheids-godsbeeld, maar voert tegelijkertijd Jezus als onderdeel van dat Godsbeeld op. Ik heb in de moderne esoterie mensen horen praten over de Christus-energie of Jezus-energie die de mensheid en de aarde redden kan. Ik kan niet meer volgen waar dat op is gebaseerd. Misschien op die sprong in het Godsbeeld die toen, rond dat magische jaar nul, zich heeft voorgedaan. Ik was er eigenlijk aan toe om al die wortels uit het midden-oosten van wat wij menen te moeten begrijpen van wie we zijn en waartoe en waarom, maar achter me te laten, te relativeren. Meer te zien wat we nu begrijpen en wat niet. Wat de wetenschap ons nog te raden overlaat. Wat het wonder is van leven (en van de dood natuurlijk) in deze tijd die mondialer is dan ooit, die meer weet van het allerkleinste en van het universum dan ooit. Die meer heeft gezien van de onbegrensdheid van de menselijke wreedheid en van de menselijke liefde dan ooit. Was het niet zo, dat werkelijkheid, leven, is: zien wat er hier en nu is, verandert, beweegt, aan potentie te ontdekken valt en handelen? Waarom dan ons verliezen in de exegese van wat bijna 2000 jaar geleden vele jaren te laat is opgeschreven over een belangrijk, bijzonder mens? Laten we leren wat er te leren valt en doorgaan…
Denken nog eens
Is dat wel zo? Dat we niets kunnen denken zonder door ons zelf heen te denken? Zonder door de behoefte om trots te zijn, gezien te worden te worden en geleid? Is het zo dat als we een wiskundevraagstuk oplossen, of als je een knutselprobleem of een kookprobleem oplost, of een weet ik wat in je hobby of je werk dat het ook dan altijd om jou draait? Nee niet puur om jou of mij of de denker. Maar er is ook altijd wel de drive dat “jij” het bent die het oplost en zelfs al blijft dat helemaal onder ons, dat voelt lekker. En ten tweede en misschien gaat dat wel net zo diep, het gaat altijd uit van onze menselijke maat, onze menselijke sociale verhoudingen, zie het verhaal aan het begin van de canyon. Zelfs al proberen we een ander perspectief te kiezen voor het denkspoor. Het gaat altijd uit van wat de eikel uit zijn biotoop heeft weten te vissen en als van nature aanvoelt dat zal gedijen. Dat betekent dat het het ego is dat als motor het denken stuurt, het ego is dat die voortdurende stroom van gedachten/ideeën en aandachtspunten die in je hersens stroomt op gang houdt. En het betekent dat de menselijke maat en verhoudingen de bedding vormen voor wat er stroomt. Denk ik (sic). Dat is spannend. We weten niet dat we dat doen. Als we out of the box willen denken, kiezen we vaak een ander houvast, een ander gezichtspunt, een metafoor als de horoscoop of de I Tjing. Creatieve processen hebben heel vaak de natuur als dragende metafoor. Dan nog kiezen we een omgeving van the box die eigenlijk ook een box is, alleen tot een iets ander, maar net iets minder veilig denkproces leidt.
Ik vermoed dat er een tweede soort onmacht is die bijna rechtstreeks het tegenovergestelde is van deze eerste beperking. Als we willen denken aan ongrijpbare dingen -misschien is dat als er een voornamelijk onbewust, maar ook gedeeltelijk bewust besef is van deze eerste beperking- als de zin van het leven, aan wat er is in die niet te kennen wereld van “voor en na ons” (en dan bedoelen we niet geschiedenis of toekomst maar ons ego, zelf, ziel in de tijd voor en na ons bestaantje op aarde) dat er dan direct een soort bewustzijn is van iets dat overweldigt. Dan komen de Goden en hun boodschappers, dan zijn er voorouders als intermediair tussen dat grote en overweldigende en ons hier en nu. Er is maar één grote traditie in de geschiedenis zonder God en dat is het boeddhisme. En ook daar is er de overweldigende ruimte, leegte, het niet iets. Ook daar is een staat denkbaar waarin dat overweldigende binnen bereik is als eindpunt van alle menselijk leven en streven. Voor zover ik kan nagaan zijn mensen in alle wereldgodsdiensten iets gaan zoeken dat een eind maakt aan het zoeken, zoeken dat als lijden wordt ervaren en niet alleen als nieuwsgierigheid, iets dat verlost, tot begrip leidt en begrijpt. In alle stromingen is er iets dat mensen het hoofd doet buigen in eerbied voor dat overweldigende. En vrijwel overal is dat buigende hoofd, die eerbied, door machthebbers gebruikt (en dus misbruikt) om orde te houden. En daarmee zijn vrijwel alle geestelijke stromingen vervuild. De vraag die deze gedachtengang oproept is dan: “is dat niet iets, dat overweldigende, is die God er? Of is het alleen maar een projectie van de eerste beperking? Ik weet het niet. Het lijkt beide, niet waar en waar tegelijkertijd.
Bohm en Krishnamurti noemen alle denken “crooked”. Letterlijk vertaald in Bijbelse taal: krom en verdraaid (In de bijbel komt dat ‘krom en verdraaid geslacht’ op twee plaatsen in ieder geval terug in het oude en nieuwe testament. Toen ik er achter kwam dat geslacht niet alleen “volk” betekende maar ook sekse of zelfs geslachtsorgaan, zag ik altijd een kurkentrekkervormige lul voor me bij die uitdrukking (en dat in een stukje dat esoterisch over denken gaat)). Ik heb de neiging om dat crooked te vertalen als corrupt en corrumperend. Waarom corrupt? Omdat we er niet tegen kunnen dat denken in een soort niets eindigt. Dat het ophoudt in een domein waarin we zelfs niet meer zeker zijn van de betekenis van onze taal. En we dus kortsluitingen gaan maken. Of kunst, of wetenschap, of orde of gewoon onzin, maar een los einde, waarin we niet schouderophalend maar fundamenteel onzeker moeten zeggen dat we het niet weten; dat kan niet. Dat losse eind is ook de dood. Deze hele blog straat vol van kortsluitingen. Kortsluitingen in zowel de stroom als de bedding. En tegelijkertijd roep ik dat ik de weeffouten uit het christendom als “crooked” heb ontmaskerd en met wortel en tak wil uitroeien, omdat ze zich voortplanten, of voortgeplant worden door kerkelijk leiders of wereldlijke leiders, of mensen die belang hebben bij strijd tussen godsdiensten, of gewoon, omdat we bang zijn… . Denken zit vol met dit soort tegenstrijdige lussen. En met bewonderende jaloezie lees ik Krishnamurti en anderen die zeggen dat het ze af en toe lukt om in meditatie in die leegte achter de lussen te geraken. Waar de taal niet meer werkt en geen beelden overgedragen kunnen worden en de lussen de lussen mogen zijn. Soms snap ik waarom ik zo weinig begrijp van wat die twee, Bohm en Krishnamurti, elkaar te zeggen hebben. De man uit de traditie van spiritualiteit zonder God en de man van de traditie van de wetenschap die spiritueler is dan wetenschap. Ze springen heen en weer over de lijn van leegte en kennis, van de niet over te dragen wijsheid naar de overdracht van wijsheid. En ze dwingen me om me te verdiepen, iets te gaan beseffen, van wat denken is. En de beperking ervan. Iets wat ik ervaar als de kern van religie: grijpen naar het ongrijpbare, het wonder, het stilmakende.
Verlangen
Laten we nog even zoeken… In het verlengde van die onmacht en beperkingen, ‘verlangen’, kent dat dan ook die twee gezichten of is het er één? Het makkelijkst is het ego-verlangen te begrijpen. We ervaren het voortdurend. We missen iets waarvan we denken/ervaren dat het er niet is. Dat is vaak een soort materieel verlangen. We weten dat dit vluchtig is: Het bezit van de saeck ist einde vant vermaeck. Het is vaak een verlangen naar gezien, erkend, bemind en aanvaard te worden. Zoals je bent. Dat is dat narcistisch verlangen dat m.i. een basis is onder veel van ons godsbeeld. Een laag verder is het dat verlangen dat we uitleven in seksualiteit met liefde. Zonder liefde zit het dichtbij dat materiële gedoe. Met liefde, wie heeft er niet meegemaakt dat in vrijen met iemand van wie je zielsveel houdt dingen gebeuren die niet meer in woorden te vangen zijn. Die dicht bij een soort heelheid komen die je alleen met die ene andere bereiken kunt. En dat ‘gebeuren’ zijn geen ‘gebeurtenissen’, hooguit een blik, een gebaar waarin je iets kunt lezen dat nergens anders te lezen is. Het is iets dat dan even stroomt… gebeurt, schept… Je zou kunnen zeggen dat dit nog allemaal over die ego-gestuurde verlangens gaat en dus ook over de ego-gestuurde beperkingen in ons denken en lezen van blikken en gebaren.
Het andere gezicht van verlangen zou dan dat verlangen naar de eenheid met het goddelijke, het transcendente, het ‘niet iets’ kunnen zijn. Dat er een verlangen is dat aan een soort oer-geheugen van oer-deelhebben aan dat grote, dat overweldigende lijkt te refereren… Een soort onzegbare herinnering, waar we eigenlijk niet kunnen bijkomen, niet aan kunnen raken, maar wel een soort besef hebben dat we hem hebben. Waar misschien seks met een geliefde nog een van de gemakkelijkst hoorbare echo’s van is. Of, zoals de Mattheuspassion voor mijn vader, voor een ander muziek, of gedichten of beeldende kunst een weg kan zijn naar die herinnering. Is met andere woorden het religieuze verlangen een ander verlangen dan het ego-verlangen? Volgens sommige mystici is de grens vloeiend of afwezig. Hadewych zou een soort seksueel verlangen naar Jezus hebben gekend en verwoord in haar verzen. En niet eens zo gesublimeerd als we nu denken. Maar als het ene verlangen “crooked” is, corrupt en corrumperend, weten we dan zeker dat het andere dat niet is? Ik niet.
Vertrouwen
Ik heb de vraag gesteld of mijn soort geloof troostend kan zijn en me afgevraagd of troost niet hoort bij het ego-gestuurde godsbeeld en soort geloof. Bij het narcisme dat in zijn belangrijkheid gezien wil worden en in zijn onmacht getroost. Maar hoe zit het dan met vertrouwen? We hebben altijd een geloof gemaakt, goden gemaakt, rituelen bedacht, waarin Archibald een strohalm kreeg, het huis van ons leven een stevig fundament. We begrijpen weinig van het leven. Het leven is onvoorspelbaar binnen de seizoenen en de cycli van leven en dood. We zoeken houvast en hebben all over the world een geloof gemaakt, Goden geschapen, rituelen gemaakt die deze zekerheid boden. We hebben woordvoerders van die andere wereld op aarde bedacht, medicijnmannen, sjamanen, druïden, priesters, monniken, dominees, voorgangers, duiveluitdrijvers, goeroes. Is vertrouwen net als troost dan een dwaalspoor als het over geloven gaat, over God, over het niet iets? Ik vermoed het. Vertrouwen is meer iets dat te maken heeft met het intermenselijk verkeer. vertrouwen is iets dat die zelfbenoemde vertegenwoordigers van het overweldigende op aarde nodig hebben om hun rol te kunnen vervullen en volgelingen te binden. De vraag is dan misschien, kan ik vertrouwen in mijn God? Als ik hem zelf geschapen heb niet. Als mijn roer- en voorgangers vertrouwen nodig hebben en prediken, niet. Als het gaat om vertrouwen dat ik deel ben van, mee mag doen met, mee-maken mag, het hele universum in mij weet en ben, dan wel? Ik weet het niet
42 en een astronomische korrel zout
Het valt mij op dat als ik lees in christelijke litteratuur over leven en geloven het zo voortdurend over lijden gaat. Het leven is al lijden als zodanig, lijden onder je tekortkomingen, maar zeker ook het zoeken naar wat je gelooft, naar je contact met het overweldigende is een en al lijden. De moderne mens lijdt onder het gemis van God. Zoiets. Nee het gaat dieper. Het zijn de laatste woorden van Jezus aan het kruis. De wanhoop in: Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten. Deze woorden moeten dan representatief zijn voor la condition humaine. Maar dat is mijn condition (nog) nooit geweest. In een van mijn eerste regels stond al dat mijn leegte nooit helemaal leeg was. En het was zoeken naar wat er in hoorde, niet vinden, wel zoeken. Ik heb die zoektocht altijd uitermate boeiend gevonden. Ik heb horizonten zien verdwijnen en sluiten en nieuwe zien opengaan en overal zijn inspirerende vraagtekens. Heb ik te weinig talent voor lijden? Zit ik zo vast in mijn door relativering van mijn eigen gedoe opgebouwde bescherming tegen dat lijden, dat het maar druppelsgewijs doordringt? Relativering van zijn en zoeken:
Ik refereerde al eerder aan the hitch-hikers guide to the Galaxy. Dat boek begint met een wat sullige alleenwonende Engelse man die ontdekt dat die dag zijn huis gaat worden afgebroken. Het staat in de weg bij de aanleg van een weg tussen twee wat grotere dorpen. Even later wordt hij gered door een menselijk buitenaards wezen, omdat de aarde in de weg ligt bij de aanleg van een interstellaire snelweg en zal worden vernietigd. De aarde, die later blijkt al een kunstmatige planeet te zijn waar muizen experimenten doen met intelligent leven, ons. De aarde wordt herbouwd op een andere plek. Dat alleen al is een soort helende balsem op mijn narcisme. Zo grijnzend kijken naar jezelf en het leven. Maar er is ook over de grote vraag des levens hoop in dat Monty-Python-achtige boek: Op een dag kondigt de grootste supercomputer in het universum, een computer die zichzelf programmeert en een geweldig leervermogen heeft, een computer die omringd wordt door theologen, filosofen en ethici die hem volgen, die computer kondigt aan dat hij het antwoord heeft gevonden na duizenden jaren zoeken op de belangrijkste vraag van het leven, het universum en alles. Dat antwoord blijkt 42 te zijn. Als hem wordt gevraagd wat die belangrijkste vraag dan was (of eigenlijk is), meldt de supercomputer dat hem dat weer op zijn minst duizenden jaren leren en zoeken zal gaan kosten.
Nog even afgezien van de vraag of je mijn gevoel voor humor deelt, maar ik kan zo’n soort relativering wel aanbevelen: ik kan niet veel anders dan zelfs in mijn meest serieuze zoek-, mediteer- en wroet-momenten die glimlach te voelen als grondtoon, als grondkleur in wat nog wakker is als bewustzijn… wat er ook is, het is noch zoeken noch vinden, het is noch de vraag noch het antwoord…. het is noch meer, noch minder dan beide… geen gemene delers of veelvouden, geen synthese: er is vast een ‘niet iets’ dat van een andere orde is. En als alle gecumuleerde kennis en leervermogen in het universum daar nog duizenden jaren mee zal zoet zijn, wie ben ik om daarom te lijden? Moeten we maar niet gewoon met liefde en aandacht meedoen met het chaotische leven?
Taal en wat dan wel…
En daar begint de ellende. Neem een zin die wat in de buurt komt van wat ik ervaar: Ik geloof dat in de werkelijkheid God dat is dat overal is, alles één maakt, de continue stroom is van levensenergie en scheppingskracht, de stroom informatie die voortdurend ordent.
Bijna achter elk woord kan een vraagteken:
Wat bedoel je met ik? Dat ego? De zuivere van ego bevrijde eenheid die sommigen ziel noemen? De ik die gereformeerd geloofde, toen radikaal in verzet ging, zoekende werd? De ik die zijn eigen nietigheid en verwaarloosbaarheid begreep in de Canyon? De ik die van dat spirituele moment van kunnen omvatten en zijn van alles wat is een reconstructie maakte? De ik die het van belang vindt en bijna gedreven is om dit allemaal op en uit te schrijven en te delen? Is dat één ik ? Eén ondeelbare, of facetten van een voortdurend veranderende stroom? Kan ik inmiddels al een beetje buiten mijn ‘zelf’ denken? Vast niet… Is dat ik, dan ook tegelijkertijd die moderne variant van geloven in dat we allemaal koning zijn, dat we moeten stoppen met anderen kopiëren maar op zoek mogen naar de kern in ons die kracht is, overweldigend niet waar Nelson Mandela? Ja, zeker, maar niet zonder het besef van je eigen nietigheid, lulligheid. Niet zonder het besef dat je allemaal een brok weerstand en probleem bent voor een ander. Niet zonder dat je beseft dat alles één is en dat dit een morele medeverantwoordelijkheid impliceert voor die biotoop waarvan je nu een manifestatie en onderdeel bent. Veel moderne goeroes preken een net zo narcistisch beeld maar dan zonder God. Van de regen in de drup denk ik dan maar….
Wat bedoel je met geloof? Vroeger zeiden ze “geloof is zeker weten wat je niet zeker kunt weten”. Of in mijn boze wantrouwen-taal van vijf jaar later, “zekerheid proberen te ontlenen aan iets waaraan geen zekerheid kan worden ontleend”. Bestaat dat geloof uit de pareltjes die met geluk of geweld binnenkwamen tijdens de zoektocht. Is geloof het “plotseling zien en weten” zoals kennelijk in de reconstructie van de canyon?
Wat is werkelijkheid? Waarheid en werkelijkheid, verschillen die? Werkelijkheid is dat wat werkt, wat aan de gang is. Pantha Rei: Alles beweegt, de mensen, de dingen, de ideeën, de orde en de patronen, de krachten in het veld… Zijn is zien wat er te zien is en deelnemen aan de actie. Is waarheid dan een constructie in onze hersens van de patronen die we menen te hebben waargenomen? Want we hebben de neiging om te ‘geloven’ in iets wat meer te maken heeft met een constructie als waarheid in plaats van in wat aan het werk te zien is op het moment zelf. We hebben de neiging om te kijken en of we de werkelijkheid wat dichter bij onze constructies kunnen brengen. Dat is een belangrijke krachtbron van waaruit we mee handelen in de werkelijkheid. Is die krachtbron als ‘waarheid’ of ‘vrede’ of ‘rechtvaardigheid’ of welke ideale toestand dan ook, onderdeel van wat werkt, wat stroomt, wat geschapen wordt en schept in het moment? En is waarheid, vrede of rechtvaardigheid dan ook iets dat voortdurend mee verandert, geschapen wordt, een actuele gedaante heeft die een volgend moment weer anders is? Net als wij? Net als de wolken. Is dat allemaal werkelijkheid? Volgens Bohm wel. Niet alleen alles wat nu kan worden waargenomen, maar ook alles wat potentieel zou kunnen zijn hoort tot het veld van de werkelijkheid… Hier heeft mijn voorstellingsvermogen ook nog een boel blinde vlekken…
Wat bedoel je met God? Niet die grijze meneer op een troon achter de wolken van mijn kind zijn. Niet de vader die met een goed humeur nou eens niet op zijn werk was. Op de een of andere manier kan ik niet het woord God denken, zonder die humanoïde vorm, die trooster, superman en baken in één is. Als ik zou willen beschrijven wat ik meen te zien als ik naar het stromende leven kijk, moet het woord God eruit, want ik kan er nauwelijks omheen denken. Tegelijkertijd als ik wil duidelijk maken op welk niveau van zijn en zien ik probeer te denken en te schrijven nu, moet ik wel met woorden als God aankomen. En daarna wordt alles vager en abstracter: wat één is. Is en stroomt/wordt tegelijkertijd. Energie en informatie, tegelijkertijd. Voortdurend veranderend ordenend principe. Scheppingskracht. In mij. Al mijn ‘zijn’ en handelen draagt bij aan een voortdurende stroom van verandering, al mijn handelen maakt even een stuk impliciete orde expliciet. En tegelijkertijd ben ik niets. Niet iets. Iets is nog een te groot woord. Een onmerkbaar korte aanwezigheid en impact, en een te verwaarlozen krachtje in het universum. En toch schep ik en word ik meegeschapen elk moment opnieuw. En ben ik verantwoordelijk voor mijn impact op mijn omgeving. Als vlinder misschien, voor een orkaan,
Als ik Mondriaan was zou ik nu niet alleen willen maar ook kunnen stoppen met taal en doorborduren op Victory Boogie Woogie. Het beeld dat ik voor me heb is Esscher, Picasso, Mondriaan… Film, dans, theater….. Veel meer zijn dan “part of the action” kan ik niet. Niets zekerheid, hoogstens gewaarworden dat als ik adem, ik deel heb aan de ademhaling van de natuur, dat bomen mijn CO2 omzetten in zuurstof en andersom, gewaarworden, zien is te beperkt, aanvoelen, ervaren, meemaken, actief mee-maken. ‘God’ is de gezamenlijkheid van alles dat schept en geschapen wordt tegelijkertijd en daarvan ben ‘ik’ onderdeel, een nietig verwaarloosbaar onderdeel, verantwoordelijk voor zijn handelen en met een vorm van deel zijn aan dat grote dat het grote kan bevatten. Geloven is dan ongeveer hetzelfde als gewaarworden en meedoen, bewust, van wat me drijft, bewust van mijn deel aan en bijdrage aan de weeffouten in wat we doen. Ik snap er dus eigenlijk niks van. Ik maak alleen wat mee….