En dan te bedenken dat ik huisdiervrij ben opgevoed, nee, sterker nog, met de gedachte dat er iets mis is aan mensen met een huisdier. Huisdieren zijn niet zozeer aanstootgevend naakt (hoewel ze zich daar soms storend wel naar gedragen) maar die blote konten, urine-uitgangen en geslachtsdelen zijn buitengewoon onhygiënisch, vond mijn moeder dan. Bovendien stinken ze en word je er benauwd van of je krijgt vlekken en andere uitslag. Dat stinken, daar zat wat in. Beesten kregen zo vlak na de oorlog meestal te eten wat de menselijke pot schaftte en honden soms wat pens en daardoor rook je ze meestal van afstand al. En dat benauwd en vlekken klopte ook nog, bleek later, benauwd en jeukende kringen op de huid.
Aan de overkant van de straat woonde een oude mevrouw met een hondje. Zo’n trilkeffertje. Het mensje liet het beest een keer of 6 per dag uit en praatte er dan onophoudelijk tegen. En dan niet met “zit” of “af” of zo, maar ze had hele conversaties over het weer en over auto’s die te hard reden. Alsof ze met haar overleden man wandelde. Ook daar had mijn moeder geen goed woord voor over. Mensen die met beesten praten zijn niet goed snik. Ze zou me nu eens met mijn katten moeten horen ouwehoeren. Ze zou zich omdraaien in haar graf. Nou heb ik daar inmiddels zoveel aanleiding toe gegeven dat deze er ook nog wel bij kan, ze zal een stuk fitter en slanker zijn geworden van al dat spinnen. En bovendien tik ik dit stukje nu met een amechtig spinnende bolle kater op schoot, die kopjes geeft tegen mijn handen.
Wat ik er aan heb overgehouden is een grote onwennigheid als het gaat om het projecteren van menselijke psychische aberraties op huisdieren. Oké, staar en heupafwijkingen, ziektes aan urinewegen, kanker desnoods, kan, maar naar een kat kijken met de diagnose “verwarde man” is intuïtief een brug te ver. Laat staan Alzheimer. Oké Aderverkalking, maar dan niet gepaard gaande met spiechiese nood graag. Nou…
Het levensverhaal van onze verwarde man… We hadden op een gegeven ogenblik nog twee katten, Droef, een mallotige burmezenkater met gekke gewoontes zoals op je wenkbrauwen kauwen als hij je wakker wou maken en een grote zorg voor zijn jongen, en Kybele, een met haar gezondheid tobbende havanna bruine Burmezenpoes (die ik ‘friemel’ noemde omdat ze altijd met minuscule dingen speelde en graag mieren ving). Droef overleed en Kybele treurde. Dus nieuwe vriend gehaald, dachten we. Dat werd Tashbih. Tashbih werd als dun rustig katertje opgehaald bij de familie Friedrichs. Hij liep altijd wat zwalkend en dat werd dus al snel Frutsie Friedrichs met de elastieken benen, Fruts dus. Friemel moest Fruts niet. We hebben, we, Els, want ik was nooit thuis, hem wat moeten redden van een moordlustige donkerbruine poes die twee keer zo groot en vier keer zo zwaar was. Toen de Fruts volwassen werd veranderde de animositeit in een spinnende vrede. Dat wel. Kybele ging dood, Aiko kwam. Aiko kreeg zonen en één ervan, Julius, hebben we gehouden en dus hebben we twee katers en een poes nu. Het ging behoorlijk goed binnen het trio. Julius is een grote donkerbruine havanna kater die bijna twee keer zoveel weegt als de ouwe Fruts. Een lamme goedzak en een vrijsok is Juul. Fruts bleef een beetje de baas. Maar de laatste tijd ging het in de ogen van onze verwarde man Fruts niet zo harmonisch meer.
Ik weet nog dat ik met mijn opa die Parkinson had en aderverkalking (geen Alzheimer) meemaakte dat hij me ging verwarren met zijn jongste broer. Eerst dacht ik dat hij alleen de namen husselde, maar toen hij ging vragen of ik m’n eerste vrouw (die van oom Hilles dus, ik was net aan het genieten van mijn eerste en enige) nog wel eens zag, begreep ik dat hij mij helemaal kwijt was en had ingeruild. En we vermoeden dat Tashbih, de verwarde Fruts, Juul ook voor een ander aanzag. Eerst dachten we aan Karel, de zwarte zwerfkater die ook verliefd was op Aiko en vaak langs kwam en dan onze tuindeuren ondersproeide en onze katers tot agressie en kopieergedrag bracht, maar ik kreeg hoe langer hoe vaker het idee dat zijn jeugdtrauma opspeelde, zijn angst voor en woede tegen een groot donkerbruin beest….
In onze vakantie smeerde Fruts hem na weer een geweldige aanval op Julius. De vlokken haar hadden door de kamer gevlogen, en hij kwam niet terug. Oude katten kruipen soms ergens weg om te sterven. Dat dachten we ook even. Ja en dan denk je ook aan oude mensen die, in de war, gaan zwerven en de weg naar huis niet meer weten. Hij is terug nu. Julius werd veertien dagen lang de baas en wil zijn plek niet meer afstaan. Fruts is een vermagerd hoopje ellende. Hij is schrikachtig en heeft onwillekeurige spierbewegingen. Hij is niet bij Els vandaan te slaan en maakt luid misbaar als hij haar niet in de buurt weet.
En nou niet zeggen dat dit allemaal verwarde projecties zijn van vage verzonnen menselijke tekortkomingen en verwarringen op gewoon ouder wordende beesten (de ouwe is 14 nu en burmezen worden niet zo oud). Ja ik weet het, als ik goed nadenk is zelfs de vraag “wie ben ik” een vraag naar een illusie, naar ‘a figment of my imagination’. Das Ding an sich, we kunnen het niet kennen, alleen onze voorstelling ervan, laat staan ‘die Katze an sich’. Ik begin toe te groeien naar en behoefte te krijgen aan mijn moeders wereldbeeld… Maar dan ben ik de verwarde man…