Maandelijks archief: november 2014

Armoe op links

Wat speelt er allemaal wel niet bij de PvdA momenteel eigenlijk. Noem ns wat of wat speelt er niet…
– samen met de VVD in een coalitie (hoor je mij niet over, was ik ooit voor) maar met een program dat niet meer aan je achterban is uit te leggen en daar is dan ook nog maar weinig van over
– een commissie en een voorzitter die vinden dat je dat oplost als je als bestuurder en volksvertegenwoordiger meer op straat te zien bent, in de bedrijven, verpleegtehuizen, etc
– jonge kamerleden die vertrekken omdat de fractiediscipline te groot is
– ze halen volksvertegenwoordigers binnen uit de Turkse en Marokkaanse groeperingen zonder te checken of deze mensen er voornamelijk voor de PvdA zitten of voor hun eigen achterban
– en als ze dan ontdekken dat er teveel spanning groeit tussen de blik van deze in dit geval Turkse achterban en de fractielijn, kunnen ze de boel niet bij elkaar houden en verliezen ze weer twee kamerleden
– binnen de coalitie is geen beweging te krijgen in de rare compromissen over illegaliteit
– en last but not at all least, Rob Oudkerk ziet het einde van de PvdA, van de sociaaldemocratie naderen en de partij opgaan in een bredere linkse beweging, tja als Rob t zegt….

Het zal je club maar wezen yeah yeah yeah yeah… Waar zullen we beginnen…. Bij de veren weer? Het blijft natuurlijk wel een principieel moment. Dat de sociaaldemocratie het moderne liberalisme omarmt en meent dat in een wat socialer jasje te kunnen proppen en zichzelf dan nog steeds sociaaldemocratie denkt te kunnen blijven noemen. Zoiets was het toch? De markt in de zorg en het onderwijs geïntroduceerd, de overheid teruggedrongen, niet meer anticyclisch en Keynesiaans maar begrotingsregels bovenaan. En waar de markt kwam kwamen de managers en het graaien en wie legt de achterban die die veren nog wel heeft nou uit dat dit in je blootje staan goed is voor het land. En dan ben je direct bij het tweede punt… al stuur je een leger mensen met rozen en rode hesjes de wijk in, mensen die zichzelf sociaaldemocraat voelen kan je niet uitleggen dat wat je aan het doen bent geen verkwanselen is. Dat overleveren van een collectief goed als zorg en onderwijs naar een markt waar andere principes gelden dan solidariteit waar het om de basis gaat, wat is dat anders dan het verkwanselen van wat we vroeger aan de linkerkant beschaving noemden.

Ik vel hier even geen inhoudelijk oordeel, ik probeer een kloof te definiëren die over inhoud gaat. Politiek gaat tegenwoordig nog maar zo weinig over inhoud dat als mensen tegen je zijn geworden, je dat uitlegt als een gebrek aan communicatie. “We hebben het niet goed genoeg uitgelegd” we moeten meer contact met de basis want kennelijk moet de basis wat leren. Maar als ik wel een inhoudelijke vraag mag stellen: Ja ik snap dat de zorg kapot gaat aan zijn eigen succes en de groei moet worden afgeremd. Maar wat ik niet begrijp is dat je als liberalen en deelnemers aan een liberaal kabinet denkt dat marktwerking (waar succes in groei wordt uitgedrukt) dan helpt??? Ergens is er een poortje, een afslag gemist. Het blinde geloof in de markt en in de brille van het oplossend vermogen van het kapitaal had nooit in de plaats mogen komen van een wat outdated vederdosje in de negentiger jaren. In feite was het intellectuele armoede, die stap. Zien dat je eigen oude principes wat aan erosie lijden is prima, maar die vervangen door een ander eveneens rammelend geloof was dom en is het nog steeds.

Een zelfde beweging hebben we gezien rond de multiculturele samenleving. Daar waren allerlei oude principes in zwang en een soort naïef vooruitgangsgeloof. Jaren lang hebben we de problemen die in de eerste generatie zouden ontstaan toen hun arbeidskracht niet meer zo nodig was gebagatelliseerd. Het is niet zo’n grote groep, laat ze maar in hun eigen theehuis en gebedsruimte bij elkaar zitten, ze spreken zo slecht Nederlands dat ze toch niet meer aan de bak komen en misschien gaan ze wel terug als ze oud zijn. Jarenlang hebben we de potentiele spanning tussen de islam en onze kernwaarden gebagatelliseerd. Dat is ook niet zo wijs als je weet dat de in de wereld er veel armoede en kansarmoe is in landen waar de islam de belangrijkste godsdienst is. Waar extremisme en fundamentalisme op de loer ligt. We hebben wel gezien dat de tweede en derde generatie moeilijkheden kregen in het uitgaansleven en op de arbeidsmarkt, maar er niet voldoende bescherming tegen discriminatie tegenover kunnen stellen. En we hebben vooral mensen in hun eigen vooral religieuze verbanden hun eigen cultuur laten houden, zonder goed te kijken vanuit welke belangen die verenigingen vanuit hun thuisland werden gesubsidieerd. We hebben op de meest luie Nederlandse manier naar die problematiek gekeken. O nee, sorry er zijn er op rechts die nog veel luier zijn.
Intussen heeft de PvdA net als andere partijen een zekere verrechtsing doorgemaakt uit de electorale angst die eerst door Rita en later Geert werden opgeroepen. Niet een verrechtsing vanuit een doordachte maatschappelijke visie, nee een reactie op een beweging van het electoraat, niks mis mee, maar dan moet die visie daar wel snel achteraan komen.
En toen plots Mili Görüs als door de AK partij van Erdogan ondersteund maatschappelijk/religieus verband in de kamerfractie bleek te zitten had dit probleem ineens twee gezichten en twee namen en twee boze stemmen. En toen was de visie er niet. Er bleek een zelfs door Asscher en zijn ambtenaren niet goed begrepen rapport te liggen dat inging op “bonding en bridging” (eerst zelfvertrouwen in eigen kring en vanuit eigen waarden en dan de integratiebrug slaan met de cultuur van je gastland). En bleek er dus een niet door de fractieleiding te begrijpen en overbruggen cultuurverschil in de manier waarop in de Turkse cultuur mensen in de politiek gaan en de onze. Het was dus weer intellectuele armoede… En de hardliner Asscher (een rol die hij moest spelen van de VVD in het integratiedebat, vanwege de electorale angst voor de PVV in VVD-kringen, of zelfs vanwege het groeiende wantrouwen in VVD-kringen tegen groepen die met Islam-verledens en hedens kampen) kon als wijze de brug ook niet slaan…

En nu hebben we ook de discussie weer over het bed, bad en eten van uitgeprocedeerde illegalen. Nederland en Europa hebben een Joods-Christelijke traditie, die vorm heeft gekregen in stadsstaten in steden die horigen en vluchtelingen een kans en een plek gaf. Europa vindt in die traditie dat Nederland die mensen zeker ’s winters niet zonder primaire voorzieningen op straat mag zetten. De christenen lijken dat ook nog steeds te vinden. In ons oude verenpak was ook die traditie er nog. De PvdA-burgemeesters nemen hier ook hun verantwoordelijkheid. De VVD niet, die is bang voor de PVV-aanhang en hebben een soort liberaal geloof dat als je mensen helpt ze dan stoppen met voor zichzelf zorgen en de helpers gaan uitbuiten. Ik deel dat mensbeeld niet en de PvdA-ers ook niet hoop ik, maar Rutte is kennelijk als speler te slim en de impasse is groot. Wie zijn hoofd buigt voor de tirannie, verliest meer dan…. zijn veren, zijn kiezers, zijn intellectuele voorhoede, hij verliest zijn bestaansrecht

Zo en dan zijn we nu bij Rob, die kennelijk wel intellectuele rijkdom ziet in de vage linkse verten die hij samenvat met “linkse beweging” of “brede linkse partij”. De SP is wel breed links, maar heeft ook geen inspirerende vergezichten. Groen links is onder Femke Halsema al ver opgerukt naar het sociaal liberalisme. Verwacht Rob het van D66 dan, de pragmatici? D66 is rechtser dan de PvdA nu, opportunistischer nog… Ik denk dat we Rob maar hoogleraar lifestyle moeten laten zijn. Orakelen is niet moeilijk. Weglopen zoals ik deed ook niet. Maar ik zie de mensen met visie nog niet in de rij staan om de linkse beweging vorm te geven en te redden. Maar misschien hoeft dat ook niet, als de kiezers zo hard heen en weer rennen. Moet je gewoon afwachten tot er weer verkiezingen op een goed moment zijn…

Van Ginnungagap naar Rangarök

De weg van niets naar niets is lang en kronkelig. De bewoners van de wereld, de goden en hun halfgoden, verwekt bij reuzen, wolven of wat ook wordt voller en pijnlijker. De goden worden bang en bouwen hagen om hun stad en land waarachter ze blijven feestvieren. Goden, ze zijn bang en maken bang. Ze hebben geen invloed op hun eigen leven, het ene vloeit uit het andere voort. Wat ze doen heeft gevolgen voor alles maar ze leren niet. Op een enkeling na dan, die door zijn grensoverschrijdend gedrag de goden steeds dichter bij hun ondergang brengt, hun laatste oordeel, hun Götterdämmerung zoals Wagner het noemde, Rangarök zoals ze het zelf noemden in hun taal, schemering van of oordeel over de goden, en ze wisten dat het daarop zou uitdraaien.

Die goden, ze zijn lui en zelfgenoegzaam, ze houden van feestvieren en jagen, ze zijn gek op het goud dat de dwergen uit de bergen sleutelen, ze zijn hebzuchtig en competitief. Ze zijn nieuwsgierig soms en dan gevoelloos en bereid om experimenten te doen met veel slachtoffers (Loki). Ze zijn agressief, sterk en gewelddadig zoals Thor. Ze hullen zich in verdriet en willen de wereld naar hun hand zetten. Ze krijgen kinderen die als wolven en slangen moorddadig rondzwerven, alles dodend wat hen voor de bek komt omdat het leuk is en die door hen gebaarde monsters groeien, ze omspannen de aarde en putten haar uit. En uiteindelijk wordt de aarde, de wereld van de goden, vernietigd, door de aarde zelf, de natuur, die een winter schept die jaren duurt. Een winter die honger en razernij brengt onder de levende wezens, die elkaar uitmoorden, elkaars voorraden verorberen en uiteindelijk elkaar. Wat er over blijft moordt elkaar uiteindelijk in diepe extreem gewelddadige tweestrijden uit. Het goed en het kwaad vernietigen elkaar als tegenpolen in verschillende gedaanten telkens tegelijk. Als alles is uitgeraasd is er een nieuw niets, Geen Ginnungagap vol nieuwe potentie, nee, een uitgeraasd niets alsof de goden de tweede wet van de thermodynamica kenden, uiteindelijk is de laatste staat der dingen stilstand, geen chaos, maar entropie. Alles valt uit elkaar in een gelijkmatige stille soep. (Er zijn christelijke varianten die toch een nieuw begin maken, Snorri, die in IJsland de Edda optekende was waarschijnlijk al gekerstend voor hij ging schrijven. Die laat uit de soep de wereld van de mensen ontstaan. De oudere overblijfselen eindigen wel met de entropische soep)

Mijn Ginnungagap-blog maakte van het eerste stukje van dit verhaal -bijv de Edda- een soort coming-of-age-verhaal. Alsof dat geen vloeken in de kerk is (die er uiteraard ten onrechte in werd geprojecteerd). Ik vraag me dat af. Mythen en sagen zijn verhalen over goden en goden zijn projecties van ons. We kunnen niet anders want al zijn ze onder ons, we kunnen niet meer dan projecteren. En waarom zouden de verhalen die werden bedacht om te beschrijven hoe de wereld ontstond en uiteindelijk weer zou ondergaan geen projectie zijn van het weinige dat we van ons eigen leven kennen en begrijpen? Sprookjes zijn verhalen over mensen (in soms wat vreemde omgeving ok) die wat leren en jou wat leren. Sagen zijn verhalen over hoe het is, over de onwrikbaarheid in de dynamiek van alles. De goden hebben geen psychologische diepten. Er is nauwelijks innerlijke strijd omdat ze vaak eendimensionaal zijn. Ik heb ze in mijn verhaaltje over het begin daarom geweerd en ik heb mijn verhaaltje een verhaal gemaakt van een mens die goed en kwaad, agressie en angst, schuld en onschuld, gevoelloosheid en liefde allemaal zijn lijf en leven voelde binnenkomen het daar een plaats moest geven en moest zoeken naar het kind dat zich zo goed in die paradijselijke staat thuis voelde en daar nog steeds bij kon in de natuur.

Het is de vraag of je deze sagen somber en zuur moet noemen. Mijn Ginnungagap was dat zeker niet. Als een kind al in een soort paradijselijke roes leeft (wat ik me soms graag voorstel en dan meen te herinneren) is dat nooit lang en altijd komt de ingewikkeldheid van het leven ergens binnen. En blijft dan ook binnen. Het tweede deel van de sagen als de Edda heeft in mijn ogen meer weg van een politiek manifest en preek. Dat is minder ontwikkelingspsychologie dan het eerste. Dan gaat het over de vraag wat je kapot maakt met gevoelloosheid, agressie, vernielzucht, ongeïnteresseerdheid voor de gevolgen van je handelen. Dan gaat het over hebzucht en ijdelheid en je bewustzijn verdrinken in feesten en vertier. Dan wordt de luisteraar naar de sage voorgehouden dat dit gedrag de wereld vernietigt met jou erin, dat er uiteindelijk geen heldendom is, omdat de elkaar bestrijdende partijen samen sterven en in de groeiende entropie oplossen.

Doe ermee wat je wilt, met deze boodschap. Als je de ogen sluit voor milieu, armoede, seksuele en religieuze onderdrukking in de wereld en liever doorconsumeert en doorfeest bevat zo’n verhaal niets voor jou, dan heb en wil je geen invloed meer op de loop der geschiedenis. En ik vrees voor de mens die te zwaar op de hand is en overal onder gebukt gaat, hij had dit beter niet gelezen. Hetzelfde geldt voor de mens die gelooft dat de wetenschap die een sonde op een rotsblok kan zetten ter grootte van de binnenstad van Amsterdam op jaren vliegen afstand van de aarde, onze milieu- en agressie-problemen zal oplossen. Wat die mythen en sagen deden was mensen -die misschien van die goden afstammen- laten zien dat zij in tegenstelling tot de goden wel innerlijke strijd kennen en daarom keuzeruimte hebben. Dat er minder onvermijdelijkheid zit in de manier waarop dingen aflopen dan in de sagen wordt gesuggereerd. Maar de Edda laat in ieder geval zien dat godenzonen die hun kop in het zand steken en blijven zuipen en zwijnen braden uiteindelijk te laat zullen zijn als de gevolgen van hun gedrag onverdraaglijk worden. Dat is toch een vrolijk einde, toch ? Of niet ? Dat je het kan zien aan komen en wat doen? Als je je paradijsje maar levend houdt en terugvindbaar houdt en je daardoor af en toe een beetje laat inspireren….?

Ginnungagap

Ginnungagap heette de plek waar alles begon, waar alleen een soort niets was*. Een niets omgrensd door ijs in het noorden en vuur in het zuiden. Maar wat nou wat schiep en wat nou… Vuur was op het land, barstte uit de aarde en leek de aarde te maken, door vloeibaar land in zee te laten stollen en het later over het land uit te rollen. Soms verzwolg het water weer land, om later ergens boven op een berg weer de weg naar beneden te zoeken. Hoe meer ijs smolt, hoe meer land er kwam en het vuur dichterbij kwam, hoe meer Ginnungagap verdween. Hoe meer ‘niets’ ‘iets’ werd en tastbaar, hoe meer dat iets zich deed gelden, hoe meer de oorspronkelijke leegte en potentie verdween en chaos veranderde in gedeeltelijke voorspelbaarheid als je maar lang genoeg keek. In dat land leefde hij. In de boeken leefden er in die wereld goden en reuzen, dwergen en elfen. In zijn wereld niet. Zijn wereld ‘werd’ zonder listen en lagen, zonder oorlogen en reuzen die bergen omduwden, zonder dwergen die grotten groeven en goud maakten en zonder elfen die konden zien wat er elders gebeurde.

Hij kon uren op zijn buik in het gras liggen kijken naar het leven in de sloot. Naar de salamanders en stekelbaarsjes, naar de watertorren en kikkervisjes. Naar de zacht wuivende waterplanten. De geur van aarde en gras in zijn neus, en later -als hij met zijn schepnetje een salamander had gevangen- die bittere geur van slootwater met een beetje verrotting. Het zand op het strand voelde heel anders aan, zowel anders hard als anders zacht. Het rook anders. En geluk was er ook als hij op zijn rug in water dreef. Het was een wereld waarin alles bij elkaar hoorde. Een wereld met overvloed, die er tegen kon als je een bloem plukte of een vis ving. Die ook hetzelfde bleef toen de oude man aan de overkant van het water voor zijn ogen stierf. Een wereld waarin al het belangrijke onbelangrijk was en alles bleef zijn en worden wat je ook… Een wereld waarin jij hoorde ook, nu, even zo lang je er was, totdat er iemand je plukte en opat of met een schepnetje…. of gewoon, tot je van ouderdom van je krukje viel. Een wereld als een religie, waar alles groter was dan alles wat er was.

Er was wel een wereld met goden, maar die zaten op zondagmorgen in een groot hoog gebouw waar het altijd tochtte. Daar moest je stilzitten op houten banken. Luisteren naar woorden. Goden en woorden hoorden bij elkaar. Buiten, daar waar geen woorden waren, waren geen goden wist hij. Buiten waar je uren stil kon zitten kijken om te vissen of gewoon om te kijken was stil zitten makkelijk. Daar in die wereld van lucht, wind en woorden was dat moeilijk. Er was ook altijd orgelmuziek, wind, lucht die door pijpen werd gejaagd. Orgelmuziek die hem onrustig maakte, niet te vermijden geluid dat je moest ondergaan en hem een gevoel gaf opgesloten te zijn. In dat grote stenen gebouw was maar weinig vanzelfsprekend en veel onlogisch. Er was een God die van je hield maar zo van straffen hield dat je steeds moest luisteren naar verhalen waarin je werd verteld wat je moest doen en laten want anders hield hij niet meer van je. Buiten wàs alles gewoon, werd je niet gestraft, maar had je pech, maar hoorde je erbij zonder ingewikkelde woorden, was liefde liefde tot de tijd om was. Als je ging nadenken en praten over wat er allemaal was, belandde je bang in een groot stenen gebouw en moest je naar een orgel luisteren en doen wat een god zei die duidelijk door vaders leek te zijn uitgevonden om je stil en gehoorzaam te laten zijn.

Maar toch, via die mensen en die goden in de grote stenen gebouwen, kwamen er steeds meer rimpels en rafels, en ook daar buiten, kwamen goed en kwaad hun gezicht laten zien alsof ze wezens waren. Kwamen mensen ook daar gebouwen neerzetten en dingen vernielen omdat het leuk is om te vernielen. En probeerde hij te zoeken naar het verschil tussen een bloem plukken zoals hij dat deed en alles vernielen zoals die anderen deden. Via de goden en de mensen verloor hij onschuld en sloop twijfel zijn wereld in. Twijfel over het verschil tussen ‘natuurlijk’ en ‘schuldig’. Er kwam een dimensie bij via een klein deurtje in een nog leeg hoekje in Ginnungagap. Een dimensie die niet door de aarde, het water of het vuur was gemaakt, maar door de wind die woorden meevoerde. Een nieuw soort element dat je niet kon waarnemen met je zintuigen en er eigenlijk niet leek te zijn, maar toch onverwacht zomaar ineens aanwezig kon zijn De ‘strijd’. Iets wat overal plotseling aanwezig kon zijn, alsof het wachtend op de loer lag en dan alles kon doorsnijden. Dat je kon verrassen terwijl je vredig op je rug naar de wolken lag te kijken. Het hoorde er niet, het wond hem op, hij was er bang van. De opwinding nestelde zich dan als een verlammende bal in zijn maag en darmen. Zijn spieren verkrampten dan en er kwamen woorden, slagregens van woorden in zijn hoofd waar het eerst stil was geweest. Woorden die net zo min in zijn oude wereld hoorden als de strijd die aan die woorden ten grondslag lag. Soms wist hij dan niet wat er erger was: De strijd zelf of die woorden in zijn hoofd die eruit voortkwamen.

In de boeken en verhalen was er bijna altijd strijd. Vooral daar. En de belangrijkste mensen in de boeken en verhalen leken van strijd te houden en waren er goed in. Er waren altijd mensen die niet meededen. Die waren eerst altijd zielig en als de held was langs geweest en de strijd had gewonnen waren ze blij en dankbaar. In de boeken leerde je dat je van strijd moest houden. Maar in zijn wereld was er alleen strijd geweest die natuurlijk was, strijd om te eten. Daar won de schimmel het van het oude hout, at de gaai de eieren van zangvogels, at de koe het gras. Dat was geen strijd, daar werd niet gewonnen. Daar was de overvloed die wel een ei en wat gras kon missen. Waren er genoeg muizen voor de kat en de uil. Maar in de verhalen en de boeken was het als in de hoge stenen gebouwen. Daar kwamen eerst de woorden. Dan kwam het moment dat er iets gebeurde dat er buiten niet was, dan werd er gewonnen. En dan wilde de verliezer in de aanval om ook te kunnen winnen en dat ging dan zo door tot er één stierf of wegging. In de verhalen en de boeken richtte die wil tot aanvallen zich naar buiten, zoals de straf van de goden naar buiten ging naar het gestrafte. In zijn wereld, in zijn leven ging de aanvalslust naar binnen en nestelde zich als een gebalde stalen vuist in zijn eigen maag. In de verhalen en de boeken waren er goden en reuzen en mensen die wilden winnen ook als er geen aanleiding was. Gewoon, sarren en onderdrukken tot de strijd kwam en hun bloed sneller ging stromen bij een nieuwe kans om te winnen. Hij had alleen die stalen vuist in zijn maag en een dragend verlangen naar de wereld waarin dat laatste hoekje nog leeg was… de strijd nog niet door de wind was aangevoerd… en de woorden nog in de kerken leefden en zeiden dat ze god en woord tegelijk waren en daar in die gebouwen wachtten tot je ze weer op kwam zoeken..

En zo nestelde zich de strijd als boosheid om verloren onschuld in zijn vlees. Bestreed hij zijn eigen vuur en zijn eigen wind en woorden die de onschuld van zijn sloot en gras verjoegen. Werd zijn strijd als wil om de onschuld te herwinnen en terug te kunnen geven aan hen van wie hij hield. Zo kon hij die vuist, daarbinnen in zijn vlees, alleen ontspannen als hij buiten was, hij de vogels hoorde, waar het water zacht kabbelde, de wolken joegen zonder zich aan zijn gedachten en woorden te storen. Als de cadans van zijn voeten op het gras of zand de woorden verjoeg, kwam die toestand in zijn lijf weer terug, waarin alles bij elkaar paste, er overvloed was. Die soort zijn was er dan, waarin de grens tussen hem en alles om hem heen vaag en vloeibaar was. Er was dan een soort aanwezigheid waarin er wel gevaar was, maar niet de intentie tot gevaarlijk zijn, die anders soms ook zijn gedrag in de wisselwerking mee bepaalde.

En misschien is “Licht”, in de zin van verLicht zijn, dan juist niet die oorspronkelijke vorm van zijn, maar wél die vorm van zijn in die storm van altijd aanwezige woorden en strijd, die toch de kracht van het onbegrensde één-zijn kan terugvinden. Als die kracht het scheppende en verterende vuur is die de aarde hielp ontstaan en niet het vuur van de wapensmid en het kanon. Als zijn woorden liefde kunnen zijn en verbinden in plaats van verdedigen tegen straf en strijd en daarmee zichzelf te straffen…

Die deur weer te vinden in Ginnungagap… hij staat nog altijd open.

*Ginnungagap is in de Noordse en IJslandse sagen inderdaad de plek, het grote maar begrensde niets, waar vanuit alles is ontstaan. Ik vraag me wel eens af of het woord “ginnegappen” ontstaan is uit die verwijzing naar een leeg niets