Muziek, ja ach muziek… het verbindt me met anderen, werpt me terug in mezelf, maakt me zacht, vrolijk of ingekeerd, stoort, irriteert, roept herinneringen op. Zet me stil in mijn hoofd, voert me mee of stroomt door me heen, en is dan vrijwel altijd waar. Hoewel, in mijn kinderjaren was muziek iets dat tussen “oninteressant vanzelfsprekend” en “buitengewoon vervelend” in zat. Het oninteressante: Dorus met zijn motten, de Kilima Hawaiians, opa de Mol, Jetty Pearl en the Skymasters. Ach ja, meezingen kon als dat op prijs gesteld werd maar verder niet mijn cup of tea. Het irritante stuk had te maken met Bach. Mijn vader speelde vaak en vooral op zondag toen ik in het begin niet buiten mocht spelen, op het harmonium, het hijgend hert, Bach en Händel. Hij kende veel uit het hoofd, maar ook werd er in allerlei boeken met Fügen gestudeerd. Ik moest stil zijn als ie speelde en ontkwam dus niet aan luisteren en dus sloot ik me op in mezelf, soms letterlijk met de handen op de oren. Als ik Bach de orgelman hoor komt dat oude verzet weer boven en heb ik ook vaak de neiging om vingers in mijn oren te stoppen., Die waarheid zit dus niet in de muziek, maar in mezelf, als niet alle waarheid over muziek altijd in jezelf zit…
Bach de orgelman. In La Dolce Vita van Fellini speelde “Steiner” die even later in de film zelfmoord pleegde de Toccata en Fuga in D. Aangrijpend, hartverscheurend. Onder die voor mij nog steeds irritante muziek borrelde toen plots een zee van … ja wat … Weltschmerz? van Buss und Reu? Onvolmaaktheid? Het contrast tussen de Fellini-muziek, de straatmuzikanten, het circus, het straattoneel, de melancholie met glimlach enerzijds en de magistrale wanhoop (vond ik) van de suïcidale Steiner/van Bach anderzijds kon nauwelijks indringender. Plotseling begon ik iets te begrijpen van mijn land, waar de dichtheid van Bachliefhebbers het grootst is in de wereld. Bach, gekaapt door het protestantisme met zijn eenzame worsteling met het leven, in plaats van de aflaten en de collectieve weesgegroetjes. Ik heb nog steeds iets tegen orgels, maar er ontstond ruimte voor Bach op t orruggul.
In mijn studententijd ontdekte ik ander werk van Bach. De cellosonates, het orkestwerk, etc. Maar ook daar werd ik al snel weer dissident. Er was namelijk een groep vrienden die het klavecimbel hadden geadopteerd. Ik luisterde ernaar, met mijn intussen gegroeide liefde voor piano, en vond het maar magertjes. Een klavecimbel, te kort om de bocht gesteld, maakt alle noten hetzelfde, even hard en even lang. Waar een piano aanslaggevoelig is en hard en zacht kan, kort en galmend, los je met wat kunstgrepen op een klaaf iets op, maar heel weinig. In mijn uiteraard beperkte gehoor, levert met name snelle klavecimbel-muziek een soort ruisende en rammelende muur op, waarachter de bedoelde muziek gedeeltelijk schuilgaat en alleen met enige moeite goed kan worden gehoord. Ik heb aan dat web, aan die muur geen behoefte, hij stoort me zelfs. Mijn fanatieke medestudenten vonden Bach op een piano echter vloeken in de kerk. Als dat zo is, riep ik terug, dan is het als een ouderwets gereformeerde kerk die is los gezongen van “de moderne mensch anno nu”. Wie één keer een piano heeft gehoord, hoort vooral de beperkingen van een klaaf. Je hoort een klaaf dus anders dan iemand die nooit een piano heeft gehoord. (ik mocht ook geen klaaf zeggen van mijn vrienden). Ik vermoed, riep ik, dat Bach als hij in de tijd van Mozart had geleefd voor pianoforte zou hebben gecomponeerd, gezien de gretigheid waarmee hij de nieuwe stemming adopteerde (die leidde tot mijn vader’s lievelingswerk, Das Wohltemperierte Klavier), zou hij ook deze vernieuwing hebben gevierd en de oude meuk achter zich hebben gelaten. Ik heb in mijn familie nog steeds van die gelovigen die Bach op de piano afwijzen en die zullen zich ook wel niet herkennen in mijn waarheid over deze muziek. En ja, op langzamere stukken maakt Gustav Leonardt ook heel mooie Bachmuziek op klaaf, waar. Maar ook: There is no truth about music, there is truth in it, sometimes… (Dit aforisme mag geciteerd worden).
Nee, muziek zoals ik het nu ervaar ontdekte ik pas rond mijn veertiende. Rock en Roll, Country en Blues. Luisterend op Radio Luxemburg, die op onze radio’s niet stil op de zender bleef staan maar soms helemaal weg-loeide (de Mexicaanse hond), ging een nieuwe wereld open. Mijn eerste spreekbeurt, herinnerde ik me weer rond het overlijden van Phil Everly een paar weken geleden, ging over de Everly Brothers. De muziek opgenomen van het loeiende Radio Luxemburg. Ik meen me te herinneren dat ik voornamelijk de muziek liet spreken en verder weinig heb verteld. Eerst, All I have to do is dream en Let it be me (God bless the dayayay (uithaal) I found you) en Untill I kissed her (never knew what I missed…). Het leverde me een 5 en een paar dagen later mijn eerste kus op. Ik zal ook Bye Bye Love wel hebben gedraaid, want na een paar schuchtere kussen in een paar dagen was het voorbij. In ieder geval, de romanticus werd geboren…
Misschien was kort daarna de ontdekking van Miles Davis wel de belangrijkste belevenis. Mijn zus had een EP-tje met L’ Ascenseur a l’échafaud. De lift naar het schavot. Lege, donkere van regen glimmende straten zag ik, een film in zwart wit, met mensen die niet wisten wat ze van hun leven moesten maken en wat het waard was. Eenzaamheid en slechtheid. verdwaald zijn in het leven en mooi, mooi… Ik ontdekte de nouvelle vague films, Fellini en Sartre, Jack Kerouec. Ik probeerde Ulysses te lezen. Zo ontdekte ik langzaam de grondtoon van veel kunst, het menselijk tekort. En dat lijkt van alle tijden. Zelfs oppergod Zeus had er last van. Hij zou zich, als oppergod toch prima een ideale echtgenote en dito huwelijk hebben moeten kunnen regelen, maar nee, hij zat gedeeltelijk onder de plak, probeerde van alles voor zijn egaa te verbergen en moest zijn beslissingen voor het behoud van zijn huwelijk regelmatig al mopperend bijstellen of terugdraaien. Het leven is schipperen. Dat wil niet altijd zeggen dat het om pijn en ellende gaat. De schreeuw van Munch is niet leidend in de schilderkunst. Humor is een minstens zo belangrijk element. Zelfspot al helemaal. En zo kwamen in de lichtere muziek Paris Texas van Ry Cooder binnen, Tom Waits en Randy Newman. En bleef ook het oude vertrouwde kruispunt van rock, blues en country met The Band in beeld, al was het afscheid van The Band met The Last Waltz wel een punt dat iets markeert. Eigenlijk is er naar mijn smaak daarna niet veel meer gebeurd dat me boeien kan. En ook dat is weer alleen mijn waarheid over muziek, zoals ik ook vind dat er de laatste tijd in de Jazz nog maar weinig gebeurt dat me raakt. Het is of intellectueel geëxperimenteer of herrie, of jazzy opgepoetste popmuziek door popmusici met een iets ernstiger gezicht. Ook weer zo’n waarheid.
En toen was er een periode van romantiek. Die begon zo’n beetje met het lezen van Herman Hesse, die de muziek van Mozart ervoer als iets dat wel van God afkomstig moest zijn. Beethoven, Brahms, Liszt de hele rij, noem ze. Ik luister er bijna nooit meer naar. Teveel geweest? Zou kunnen. Soms snap ik Hans Liberg wel die deze muziek voortdurend persifleert en Mozart terugbrengt tot een serie erg karakteristieke riedeltjes. Bij mij is er een laag overheen gemetseld van de muziek uit de periode van de overgang van de romantiek naar Strawinsky, Schönberg, Berg. De tijd rond 1900. met russen als Skriabin en meer romantisch Rachmaninov, maar ook Albeniz en Debussy. Mahler, soms. Maar hoofdvraag blijft of het muziek is die me verbindt met die diepe laag van de onbegrijpelijke stromende werkelijkheid in het leven, die het verstand te boven gaat.
Er is veel muziek met brein. Veel mensen associëren muziek ook met wiskunde. De patronen in afstanden tussen de trillingsgetallen in noten, de harmonieën, de patronen die verwevende thematische en melodische lijnen maken, de relatie tussen punt en contrapunt, tussen melodie en akkoorden, de structuren in symfonieën, het heeft allemaal wel iets van intellectuele constructie en dus is er aanleiding om na te gaan of er alternatieven zijn voor de bijna aangeboren genetisch bepaalde voorkeuren voor bepaalde toonsystemen en accoordenlijnen. Voor wat potentieel samen lijkt te kunnen gaan als een viool en piano in een sonate. Er is gespeeld met stilte ad absurdum. Met minimalisme. Het is muziek die je aan het denken zet, maar in mijn geval niet stroomt, zoals de meeste moderne klassieke muziek bij mij niets beroert en dus mis ik er de snaren voor in mijn ziel. En ik vind het leuk om aan het denken gezet te worden, zeker. Maar niet door muziek. Muziek is niet van de ratio, van het hoofd. Dat soort muziek brengt een tijdelijke glimlach voort, een frons misschien. Nee voor mij is muziek pas waar als het raakt aan de snaar van de onbegrijpelijkheid van het leven en het menselijke onvermogen om dat te beheersen en te sturen. Aan het geluk dat je zomaar ten deel kan vallen, aan de pijn van de onbereikbaarheid van wat je dacht dat het kon zijn. Muziek is pas waar als het raakt aan dat waarvan de waarheid niet kan worden bewezen. Voor mij dan…..